top of page

VERHALEN ALS REIZIGER

Wat je op reis al niet kunt meemaken.

 

Nepal: Het hotel van de koning en de aap.

 

(Vervolg van Het aanbevolen hotel)

 

Nog geen kwartier later stopten wij even buiten de stad voor een vrijwel nieuw, in westerse stijl gebouwd, tamelijk groot hotel.
Wij werden bij de brede stenen trap aan de ingang verwelkomd door dezelfde jongeman met het rode jasje. Hij was het die ons het kaartje op het vliegveld had gegeven.
Hij droeg nu een witte doek als een tulband om het hoofd. Hij leek hier als receptionist te werken.
Hij zei: 'I knew you would come. This is the best hotel in Nepal.'
Trots als een pauw lipe hij met ons de trappen op, terwijl een bediende onze koffers droeg.

Hij leidde ons door een kleine hal naar een grote zaal, die heel gezellig gemeubileerd was.
Wat ons direct opviel was het prachtige oosterse tapijt dat de gehele zaal in beslag nam. Hij zag onze verwondering.
'This hotel belongs to his majesty the king.'
We knipperden even met de ogen. Wij hadden ons een eenvoudig goed hotel voorgesteld.
Hij vroeg ons plaats te nemen in de leren fauteuils. Daar vertelde hij ons dat de koning zelf over enkele dagen een bezoek aan het hotel zou brengen ter gelegenheid van een receptie voor de studenten.
'The king's brother is the manager of this hotel. He is my boss. If you want I ask him for introduction.'

Het kwam allemaal zo plotseling op ons dak vallen. Bovendien wist ik niet of dit hotel ons budget niet ver te boven ging en wij niet weg zouden zijn vóór die dag. Ik informeerde dan ook voorzichtig naar de prijs van het logies.
Dat viel heel erg mee. Het was niet zo veel duurder dan het verblijf in het hotel waar we gevlucht waren. We besloten te blijven.
En wat die introductie betreft, zei ik dat wij graag de koning wilden zien, maar dat hij er geen extra moeite voor moest doen, omdat wij niet wisten hoe dit met onze verdere plannen overeenkwam.
Het was een zeldzaam aanbod. Nauwelijks tien jaar geleden lag Nepal nog volkomen geïsoleerd. Slechts zelden werd toen een vreemdeling toegelaten.
Welke eenvoudige toerist zou kunnen zeggen dat hij de hand had gedrukt van koning Mahendra, of liever Mahendra Bir Bikram Shah Deva?

Wij werden naar een bijna luxueuze kamer gebracht op de eerste verdieping.
Alles was heel schoon. Er was een ruime badkamer. Wij hadden een fantastisch uitzicht over de vlakte en de hoge bergen in de verte. Mijn vrouw genoot en ik niet minder. Heel wat anders dan waar wij net vandaan kwamen.
De hele dag bleven wij luieren. Wij dronken koffie in de leren fauteuils. Die avond genoten wij van een heerlijk diner dat de Franse koks voor ons hadden klaargemaakt. Een Frans wijntje maakte ons verblijf dubbel aangenaam, terwijl de uitnodiging voor de receptie ons door het hoofd bleef spoken.
Wij waren vastbesloten om die gelegenheid aan te grijpen.
Het zou anders uitdraaien.

De aap.

Nadat wij de volgende morgen in de beste stemming ontbeten hadden in de mooie eetzaal, met vers stokbrood en een gekookt eitje, stapten wij naar buiten.
Wat wij daar zagen zal altijd als een fantastisch mooi schilderij in mijn herinnering blijven.
Er lag een lichte grondmist over de vallei. Daarboven staken volkomen helder de toppen van de bergen. Recht voor ons aan de horizon de lange witte reeks van enorme hoge sneeuwtoppen van het Himalaya gebergte tegen een helderblauwe lucht. Slechts hier en daar boven de hoogste toppen een enkel stuwwolkje. Het was windstil.
En dan die rust. Die stilte waarin geen geluiden uit de stad doordrongen.
Het rode jasje kwam naast ons staan.
'You want to take a walk?' vroeg hij. 'Why not go to the nice pagoda? It is not far. Twenty minutes. Beautiful! You will see.'
Hij wees ons de weg die wij moesten gaan. 'Just straight...'

De weg leidde naar een heuvel in een groot dennenbos. Boven de toppen van de bomen kon je al van ver de witte vierkanten toren van de pagode zien uitsteken. Op de zijkant waren twee enorme ogen geschilderd die ons al vanuit de verte aankeken.
Over een tamelijk breed pad dat door het dennenbos kronkelde klommen wij naar boven.
In het bos zaten talrijke apen, grote en kleine. Ze keken ons nieuwsgierig na toen wij voorbij liepen. Ze merkten wel dat wij niet zo erg op apen waren gesteld. Ze volgden ons niet.
Een stenen trap leidde naar een pleintje aan de voet van de toren. Dit pleintje was omgeven door een muur van ongeveer een meter hoogte met daarop spitse torentjes op korte afstand van mekaar. We gingen zitten op een bank tegen de muur.
Het was er heerlijk toeven in het zachte zonnetje, met een prachtig uitzicht over de vlakte, omgeven door hoge bergmassa's.

Op de muur zat een aap zich te koesteren en te krabben in de ochtendzon. Nu en dan keek hij trots rond alsof de pagode van hem was.
Midden op het pleintje zat een jonge vrouw op de grond met op haar knieën een naakte baby. Ze was bezig het kind in te smeren met een vettige massa, tegen de zin van de kleine die zachtjes jankte. Ze keek niet naar ons. Blijkbaar was het een rituele handeling, die met volle concentratie moest worden uitgevoerd.
Even later kwam een andere vrouw met een naakte baby onder een van de vlakke bogen aan de voet van de toren uitkruipen. Zij ging verderop zitten. Met volle aandacht begon ook zij haar kind met een glanzende vette massa in te smeren.
Het leek of onder die twee bogen de toegang lag naar de spreekruimte van de natuurgenezers van de pagode. Misschien was daar in de duisternis ook de tempel.
Het was voor ons geen aantrekkelijk idee om ook eens onder die bogen te gaan kijken. Dat deden we dan ook niet. We hadden al zoveel buddha's gezien in India. Liggende, staande, mediterende, bronzen, vergulde, stenen, enz.

Op een gegeven ogenblik zei mijn vrouw: 'Ik ga eens kijken wat er aan de andere kant van het pleintje te zien is.' Ze stond op. De nogal zware tas bengelde aan haar linkherhand.
Ze moest voor de aap langs. Toen ze hem net gepasserd was sprong het dier van het muurtje. In een wip stond hij achter haar. Hij greep de tas, opende het slot als een volleerde zakkenroller en graaide met zijn hand tot op de bodem in de inhoud.
Mijn vrouw schrok. Ze rukte onmiddelijk de tas naar zich toe en ze gaf me daar die aap toch een klap met die tas tegen zijn kop, dat het dier met een vreselijk gekrijs in één grote sprong weer op het muurtje terechtkwam.
Dat was het ergste niet. Maar de talrijke apen in het dennenbos reageerden op de angstkreet. Het was een geschreeuw en gekrijs van jewelste om ons heen.

Toen doken onder de platte bogen twee kaalgeschoren monniken tevoorschijn. Ze droegen allebei een lang oranjebruin gewaad, dat een schouder, een arm en ook de voeten bloot liet.
Ze vroegen aan de vrouwen wat er aan de hand was. De vrouwen wezen naar mijn echtgenote en naar mij. Verwijtend keken ze ons aan.
Nu mag je in Holland een agressieve aap gerust een flinke klap verkopen, maar in Nepal mag dat niet. Dat dier zou wel eens de incarnatie van een van je geëerbiedigde voorouders kunnen zijn.

De aap had een brief in zijn handen. Die had hij nog net uit de tas kunnen pikken. Hij bekeek hem even. Toen gooide hij hem teleurgesteld over de muur in het bos.
We mochten van geluk spreken, want hij had net zo goed een paspoort of geld uit de tas kunnen halen.
Toen wij wegwandelden door het dennenbos zat het dier nog altijd op zijn plekje op de muur. Hij keek ons na.
'Nu geloven ze nog dat dat een van mijn voorvaderen had kunnen zijn,' zei mijn vrouw. 'En op de lagere school leerden we al dat wij van de Batavieren afstamden.'

 

J.H. Frenken

 

Naar het vervolg...

 

bottom of page