top of page

VERHALEN ALS REIZIGER

Wat je op reis al niet kunt meemaken.

 

Nepal: Nagarkot en Koning Mahendrah.

 

(Vervolg van De pastoor en de fietstaxi)

 

Twee dagen later kwam een grote zwarte mercedes het plein op rijden voor het hotel. Naast de Nepalese chauffeur zat de pastoor uit Normandië. Hij droeg hetzelfde donkergrijze pak, maar had er nu een zwarte gleufhoed bij op gezet.
Wij konden meteen instappen. De ruime achterbank was voor ons gereserveerd.
Het was prachtweer. Geen wolk aan de lucht. De pastoor was opgetogen. Hij vertelde ons over de Nepalezen die op de akkers bezig waren, over hun leefgewoonten, hun godsdienst en over de straat.

Na drie kwartier rijden kwamen wij aan de bergen. De weg werd kronkelig en slecht. Rechts van ons was de weg niet afgeschermd. Geen vangrails. Je keek zo over de rand in de diepte, waar hier en daar een dennenbos tegen de helling op groeide.
Onze chauffeur reed voorzichtig over de stukgereden verharde weg die steeds hoger liep door bossen of langs afgronden.
Links van ons lag de hoogvlakte. Aan de overkant daarvan zagen wij nu en dan heel in de verte de hoge ruwe bergketen van de Himalaya, afgetekend met witte sneeuwtoppen tegen de donkerblauwe hemel.
Het was een prachtige rit, afgezien dan van de dikke stofwolk die achter ons aan wervelde en waarvan nu en dan een deel door het half geopende raam van de chauffeur naar binnen werd gezogen. We kwamen onder het stof te zitten.
Je kon dat raam ook niet dichtdoen want het was warm in de wagen.

Zo naderden wij Nagarkot, een onbeduidend gehucht, verscholen in de dennenbossen op een berg die hier steil uitsteekt in de vallei. Hier stapten wij uit.
Wij hadden niet veel tijd te verliezen. Zonsondergang moesten we bovenop de berg zijn en dat betekende nog een heel eind lopen door het bos over een pad vol wortels, boomstronken en dikke stenen.
De pastoor was erop gekleed. Hij droeg hoge bergschoenen, die meer hadden van boerenakkerschoenen. Wij met onze stadsschoenen konden hem nauwelijks bijhouden. Nog minstens honderd meter moesten we klimmen.
Buiten adem kwamen we boven. Daar lag voor ons een open ruimte van rotsgrond aan de rand van een steile berghelling. Van hieruit had je een ongelooflijk mooi uitzicht.

De pastoor nam ons mee naar een vooruitgeschoven rots vlak voor de steile afgrond. Daar wees hij ons de beroemde bergen in de lange reeks, die zich uitstrekte van recht tegenover ons tot heel in de verte, waar ze opgenomen waren in de horizon.
'Die hoge berg daar, recht tegenover ons, is de Lhotse en daar ligt ook de Makalu, allebei boven de 8000 meter. En daarachter met dat wat afgevlakte dak zie je de Mount Everest die bijna negenduizend meter hoog is.. En daar een heel eind naar het westen toe liggen de Anapurna's,' zei hij. Hij kende de namen van al die bergen geloof ik.

De Mount Everest: daar lag hij voor ons. De beroemde en beruchte berg.
In 1937 kregen de vertegenwoordiger van de KLM in Liverpool en ik de opdracht om met de trein naar Schotland te reizen, om het in aanbouw zijnde vliegveld van Edinburgh te keuren voor verkeersvliegtuigen. De KLM wilde Schotland in het luchtnet opnemen.
Wij werden van de trein gehaald door een eenvoudige sympathieke man. Als vlieger genoot hij een grote bekendheid in Engeland. Flight Lieutenant David McIntyre.
Die dag waren wij zijn gast. Zijn mooie bungalow keek uit over een grote grasvlakte, omzoomd door hoge bomen.
Op 3 april 1933 waren hij en de Markies van Douglas en Clydesdale, ieder met een eenmotorig tweedekkertje Westland PV 3 naar de top van de Mount Everest gevlogen.
Hij vertelde ons toen dat ze het ook maar nét hadden gehaald. Ze waren nauwelijks tot 200 meter boven de top gekomen.
Toen ik hier naar die beroemde berg stond te kijken moest ik aan die twee vliegers denken. Hoe zullen ze zich gevoeld hebben toen ze als twee kleine vliegjes tegen deze enorme rotsen optornden.

De zon was nu bijna weg achter de bergen in het westen. De vallei lag al in de schemering.
De pastoor was op een vooruitstekende rots gaan zitten aan de rand van het plateau. We hoefden niet lang te wachten. De helderwitte sneeuw op de lange keten van bergen werd vrij plotseling overtrokken met een rood-oranje gloed.
De pastoor zat heel stil te mijmeren. Hij had zijn hoed afgenomen. Met één hand steunde hij zijn kin, de elleboog op zijn knie. Als de denker van Rodin. De verwezenlijking van een droom.
Het was een machtig fenomeen. Het leek of die lange reeks van toppen in brand stond. Eén grote brokkelige massa van vuur tegen een donkerblauwe hemel.
Maar langzaamaan verbleekte de kleur tot lichtgeel, om de bergen dan achter te laten in de vallende duisternis, met zwarte schaduwen in de kloven. Het was of ineens een eerbiedige stilte op ons af kwam.

Dit was waar die oude man zo naar had verlangd. Hij kwam naar ons toe. Uit zijn binnenzak haalde hij een klein notitieboekje. Daarin schreef hij mijn naam en adres.Ik dacht dat hij ons uit een of andere plaats op aarde misschien een kaartje wilde sturen.
Wij liepen voorzichtig naar beneden. Hij voorop.
Het was met pijn aan de voeten dat wij de weg bereikten waar de chauffeur met de auto al op ons stond te wachten.
We reden meteen weg. Er was geen tijd te verliezen, wilden wij nog op tijd komen om ons te kleden voor de receptie van de koning.

We kwamen niet ver. Een jeep met twee Engelse touristen was van de weg gereden. We moesten stoppen voor een grote kraanwagen die midden op de weg stond.
In de steile diepte lag de jeep. Na een val van enkele tientallen meters was hij gestuit door een bosrand.
Eindelijk hadden ze de stalen kabel om de achteras van de jeep gelegd. Het optakelen begon. De grote rol begon krakend te draaien. Er kwam beweging in de jeep. Langzaam trokken ze hem uit de bomen. Maar toen brak plotseling de kabel. De jeep tuimelde nog dieper het bos in.
Voor óns was dat een geluk. Want het werk werd gestopt. Het werd te donker. De kraanwagen maakte de weg voor ons vrij.
Met dat al hadden wij toch een goed uur verloren.

De chauffeur werd aangezet om harder te rijden, wat allen resulteerde in nog meer stof door het half open raam. In de dorpen waar wij langs kwamen zag je overal vuurtjes branden in de huizen.
Toen wij eindelijk bij het hotel aankwamen zagen wij dat de hal propvol stond met genodigden en personeel. Er lag een rode loper uit. Boven aan de trap stond een klein blaasorkest opgesteld.
Toen gebeurde er iets dat velen van de aanwezigen zich nu nog zullen herinneren.
Op het moment dat onze grote bestofte mercedes uit de duisternis het verlichtte plein op kwam draaien, zette het blaasorkestje het Engelse volkslied in: 'God save the king!'
Er was nog geen strophe gespeeld of de muziek brak abrupt af op een felle zwaai van de dirigent.
De muziek was bedoeld geweest voor de Engelse amabassadeur die werd verwacht. In plaats van een representatieve gedecoreerde ambassadeur en zijn vrouw zagen ze nu dit 'zootje' uitstappen.

We waren verwaaid en moe, en onder het stof, dat zelfs in onze verwarde haren zat. Ook de pastoor was uitgestapt om afscheid van ons te nemen en ook om de helft van de autokosten in ontvangst te nemen.
Hij maakte een erbarmelijke indruk. Zijn deukhoed en zijn donkere pak zagen nu vuilgrijs van het stof. En zijn vuilbestofde akkerschoenen waren nu ook niet wat je op een receptie zou verwachten. Die mensen op de stoep hebben zeker gedacht dat hij tot de genodigden behoorde.
Nadat hij ons hartelijk de hand had gedrukt stapte hij weer in. Wij schoven naar binnen, niet óver, maar náást de rode loper.
Naast het orkest vonden wij nog een opening om de gang te bereiken. Daar bleven wij staan, tegen de muur gedrukt, achter de toeschouwers.
We zagen nog net hoe de zwarte mercedes met de pastoor van het plein afreed. De oude man vertrok de volgende dag naar Frankrijk.

Hij was nauwelijks de hoek om of daar schetterde weer het 'God save the King' vanaf de trappen naar buiten.
Wij zagen hem pas toen hij met zijn vrouw midden over de loper naar binnen schreed. Een grijzende Engelsman met eretekens op zijn avondkleding. Zij in een eenvoudige zijden avondjurk.
De studenten om de loper bogen op zijn Nepalees. Hij bracht ook de handen tegen mekaar naar zijn gezicht. Het lukte hem aardig, zo te zien.
Hij verdween in de grote zaal. Kort daarna schetterde de blaasmuziek weer over het plein. Nu was het de nationale hymne van Nepal. De koning Mahendra en de koningin.
Door het opdringen van de wachtenden zagen wij ze pas toen ze al boven op de trappen waren. Tussen de koppen voor ons konden wij nog net een flits opvangen van het koninklijk paar. Hij in een wit uniform. Zij in een witte zijden sari.
Meer kan ik u niet vertellen want ik heb ze niet meer gezien.
De studenten drongen de zaal binnen. Wij schoven de trap op naar onze slaapkamer. We waren doodmoe. Na een heerlijk bad lieten wij ons diner op de kamer serveren. Toen de koning vertrok lagen wij al lang in een diepe slaap.

Enkele dagen later vertrokken ook wij.
In de tussentijd hadden wij nog vele mooie bouwwerken in Nepal bezocht. Zoals de prachtige tempel in Patan, die uitgevoerd is in terracota en waarvan iedere steen een beeltenis draagt van Budha. Wij zagen het huis waar een meisje als een levende godheid wordt vereerd. Ook reden wij naar Pashupatinath met een heiligdom dat met trappen afdaalt naar de Bagmati rivier. De rivier wordt als heilig beschouwd, net als de Ganges in Benares. Ook de ceremonies bij het baden zijn identiek. Alleen ziet men hier vaak apen tussen de mensen op de trappen. En die apen maken dezelfde bewegingen als de baders.
De morgen van ons vertrek werden wij door de jongeman met het rode jasje naar het vliegveld gebracht.
Het was op een nationale feestdag. Wij wisten niet wat we zagen. Op het eerste gezicht leek het of revolutie was uitgebroken.

Duizenden mensen overstroomden het vliegveld. Ook de startbaan.
Onze begeleider vertelde ons dat op deze hoge feestdagen de mensen van heel ver uit de ergen naar Kathmandu kwamen, niet alleen vanwege de feestelijkheden en de markten, maar ook om een vliegtuig van nabij te kunnen zien. Ik vond het maar een gevaarlijk gedoe al die mensen die maar wildweg over het veld liepen.
Toen de Fokker Friendship in zicht kwam joeg de politie de mensen van de startbaan. Maar ze bleven opdringen tot aan de rand van het beton.
Met een mooie landing zette de piloot het toestel neer tussen de rijen toeschouwers. Ik vroeg mij af wat er zou gebeuren als het onderstel nu eens defect raakte? en de machine tussen de menigte terecht zou komen. Maar dit was dertig jaar geleden. Het zal er nu wel heel wat veiliger zijn geworden.

Dit was ons afscheid van Nepal.
Wij startten tussen die menigte door. Zij wuifden. Ik had nooit kunnen denken dat ik nog eens ooit door zo'n massa mensen zou worden uitgewuifd.
Wij lieten dit prachtige land achter ons.
Langzaam stegen wij boven de bergen van de Mahabharat, op weg naar huis.

Een maand later vonden wij tussen de post een brief met een fijn zwart randje eromheen. Van de Société Géographique.
De Révérend Père Jean Michel..... was op tachtigjarige leeftijd overleden.
Hoe wist die Société nu waar ik woonde?
Toen schoot mij dat kleine zakboekje te binnen waarin mijn naam had opgeschreven in Nagarkot.
Er stond verder geen familie op het overlijdensbericht. Er wás ook geen familie. Hij was de enige erfgenaam had hij verteld. Hij was alleen op de wereld geweest. Die prachtige wereld. Die voor hem alles had betekend.

 

J.H. Frenken

 

bottom of page