top of page

VERHALEN ALS KRIJGSGEVANGENE

De Lijn en de weg terug.

 

Het Afscheid.

 

Ik wilde niet meer opgepakt worden aan huis, zoals toen in 1941. Toen had ik een maand in het kamp van Schoorl gezeten omdat ik verdacht werd van anti-Duitse activiteiten. Een verdenking die niet gegrond was. Ik wist zelf niet waar ze me van verdachten toen ik hoorde dat enkele officieren die ik kende waren gefusilleerd. Daarop waren de anderen uit de kring verdachten in het kamp naar huis gestuurd.

De dreiging in juli 1943 was geheel anders. De officieren van het Nederlandse leger moesten zich melden om zich in krijgsgevangenschap te begeven. Ik voelde daar niets voor. Ik wilde mij daaraan onttrekken.

Op weg naar huis vanuit Amsterdam, waar ik als medisch student aan de Universiteit stond ingeschreven, liep ik nog even bij kennissen binnen. Ik vertelde hun mijn problemen. Een van de aanwezigen zei toen: "Ik heb vrienden hier die piloten van neergeschoten vliegtuigen hebben geholpen om naar Engeland te komen. Zij zitten in een 'lijn', zie je."

Er zat wat in, alleen ik moest het nog even overdenken. Het valt niet mee om zomaar ineens je vrouw en kinderen te verlaten. Wat zou de toekomst voor hen brengen. Waar moesten ze van leven? Die dreiging van de oorlog erbij, die bommenwerpers 's nachts als ze met honderden vliegtuigen tegelijk overtrokken naar Duitsland om te bombarderen. En al die moeilijkheden waarvoor zij met drie kinderen dan alleen zou komen te staan.

Mijn vrouw werd opgehaald om een en ander met ons te bespreken. Het was zwaar, heel zwaar voor haar. Maar ze had zich voorgenomen om zich niet te verzetten als ik een mooie mogelijkheid zag om uit gevangenschap te blijven.

Soms doen mensen dingen waar ze later enorm spijt van krijgen. Ik moest snel beslissen, want diezelfde avond kon ik nog over de Maas gezet worden en bij het eerste het beste konvooi worden aanbevolen.

Ik omhelsde mijn vrouw op straat en toen ben ik doorgelopen zonder om te kijken. Ik weet zeker als ik omgekeken had en haar vertrouwde, schreiende gezicht had gezien, dat ik niet weg was gegaan. Bij haar en de kinderen was het zo goed en nu ging ik een zeer onzekere toekomst tegemoet. Maar ja, ik had A gezegd, ik moest ook B zeggen.

Voor ik het besefte zat ik in een roeiboot die mij de Maas overbracht, naar België. Aan de overkant van het water stond een man met een fiets op mij te wachten. Hij reikte mij de fiets aan en zei: "Rij hier maar tussen de bomen rechtdoor, dan zie je daar een dorp liggen, vraag maar naar de notaris. Daar moet je zijn."

Ik kwam aan een grote weg en zag rechts een groot dorp liggen. Maar links lag ook een dorp. Ik wist niet welke weg ik moest kiezen maar besloot linksaf te slaan. Ik was al dichtbij enkele huizen van dat linker dorp toen ik een man zag staan. Ik vroeg hem:
"Waar woont hier de notaris?" Hij wees mij op een groot huis dichtbij. Ik zette mijn fiets tegen het hek en belde aan. Een nette vrouw van een jaar of vijftig deed mij open.

"Is de notaris thuis?" vroeg ik.
"Hij is even weg, maar hij komt zo terug," zei ze. "Gaat u maar even in de wachtkamer zitten."

Bij het betreden van die wachtkamer kreeg ik de schrik van mijn leven. Recht voor me aan de muur hing een levensgroot portret van Hitler. Ik wist niet hoe gauw ik weg moest komen. Tegen de nette vrouw zei ik: "Ik heb iets vergeten, ik kom zo terug." Daarop sprong ik op de fiets en reed met een grote vaart naar het andere dorp. Het leek of Hitler zelf achter me aan zat.

In het andere dorp hoefde ik niet te zoeken. Op een van de eerste deuren in het dorp stond een bord met 'notaris' erop. Ze waren helemaal niet verbaasd dat ik eraan kwam. Ze vroegen niets. Het liep tegen de avond. Ze gingen net eten en vroegen mij om mee aan te zitten. Het waren eenvoudige boeren mensen.

Ik ging naar bed met de gedachte aan mijn lieve vrouw die ik daar helemaal alleen had achter gelaten. Diepe spijt hield mij lang uit mijn slaap.

De volgende morgen werd ik al vroeg naar de stoomtram gebracht die daar langs de weg onder de bomen liep. Ik had geen papieren behalve mijn Nederlands paspoort. Mijn begeleider zei dat ik niet moest laten merken dat ik iets met hem te maken had.

Na de schrik van de vorige dag bij het zien van Hitler's portret leek de reis mij nu eenvoudiger te verlopen. Zonder moeilijkheden kwamen wij aan bij een groot dorp. Ik had geen idee dat in dit dorp de ellende zou beginnen. Al gauw kon ik niet meer vooruit of achteruit.

Ik werd door een auto bij de trein opgehaald. Ik dacht dat we er nu spoedig zouden zijn. Maar de auto reed eerst kriskras door een stadje of wat ik dacht een stadje te zijn. Tenslotte stopten we voor een schuur waar ik naar een zolder werd gebracht. Op de lege zolder van die schuur stond een lange tafel. Daar zaten drie mannen op mij te wachten. Een van die drie zag er nogal agressief of gevaarlijk uit.

Ik werd hier ondervraagd over mijn verleden, ook over mijn activiteiten in de vliegerij. Vanuit Sittard was doorgegeven dat ik een 'belangrijke piloot' was van voor de oorlog en dat ik nu in een dergelijke positie was gekomen dat ik hoe dan ook uit Holland moest vluchten.
De agressieveling stond toen plotseling op, nam een pistool in zijn handen en zei: "Luister goed jongeman, als jij misschien een 'valse' bent, dan moet je goed weten dat je hier niet meer levend vandaan komt."

Hier moest dus worden uitgemaakt of ik een indringer was ofschoon ik vanuit Holland aan 'de lijn' was aanbevolen.

"Ik heb een idee." zei daarop een van de aanwezigen, "We nemen hem mee naar Brussel, en laten ze het daar maar uitzoeken." Ze zouden een brief schrijven en die meegeven naar Brussel om dan meegegeven te worden met het volgende konvooi naar Engeland.

 

De Brief

 

Papier en vulpen kwamen op tafel om de brief aan Londen te schrijven. Die kon dan morgen nog mee met de gestrande Engelse vliegers, die nu verspreid over Brussel hun vertrek afwachtten.

De brief was niet mis. Mijn activiteiten tegenover de Duitsers moesten aangedikt worden. Een vliegbrevet alleen was niet voldoende. Er moest duidelijk gemaakt worden dat ik gedwongen was om uit Nederland te vluchten om aan de Gestapo te ontkomen. Bovendien kon ik ten allen tijde als vlieger op een bommenwerper worden ingezet bij de bombardementsvluchten op Duitsland.

Er stond nog veel meer in de brief, die ikzelf toen nooit helemaal heb gelezen. In ieder geval werd ik afgeschilderd als een gevaarlijk individu die snel doorgevoerd moest worden naar Engeland. Deze brief heeft mij bijna de nek gekost. Ik weet ook niet aan wie hij gericht was. Volgens mijn ondervragers ging de brief direct mee naar de baas van 'de lijn' in Londen.

De volgende dag zat ik in Brussel in een café aan de 'Statie'. Ik zat helemaal alleen aan een tafeltje. Aan een tafel verderop zat de 'jury'. Nu en dan keken ze met een beetje wantrouwende blik naar mij. Maar ik had net zo min vertrouwen in de hele zaak. Had ik hier in Brussel maar kunnen omkeren.

Ze vroegen mij of ik familie had in Brussel. Ja, dat had ik. Tante Netta. Ze was wel geen directe familie. Toen zeiden ze dat ik daar een paar dagen moest blijven, dan zouden zij mijn geval voorleggen aan Londen. Daar zouden wel eens twee tot drie dagen mee gemoeid zijn. Ik moest dus bij tante Netta wachten, totdat zij mij zouden komen halen.

Tante Netta stond verbaasd te kijken toen ze mij op bezoek kreeg. Het motief raakte haar niet. Ik kreeg een lekker bed en goed eten. Ik had het idee dat ze zelfs blij was dat ze uit de eentonigheid van het leven wat afwisseling kreeg door mijn bezoek.

Een week lang hoorde ik niets. Opgelaten voelde ik me. Ik heb van hieruit een lange brief aan mijn vrouw geschreven, geadresseerd aan haar vriendin. Je kon nooit weten!

En toen op een morgen kwamen ze me halen, in de auto. Ze hadden voor mij een Duits-Belgisch paspoort bij zich. Daarin was ik 'boekhandelaar'. Nog diezelfde dag vertrokken we naar Parijs met de trein. Ik nam dankbaar afscheid van tante Netta. Ze was goed voor mij geweest.

Op weg naar de trein keek ik toevallig in mijn nieuwe paspoort. Ik schrok danig toen ik zag dat het hakenkruis de verkeerde kant opstond. De haken waren omgekeerd. Nu wist ik bijna zeker dat er met die 'lijn' iets niet in de haak was. Maar wat kon ik doen? Rustig meevaren en afwachten. Geen paniek want de jongens die mij begeleidden naar de trein waren geen lieverdjes zo te zien.

We mochten niet praten onderweg. Net doen of je mekaar nog nooit gezien had. In de trein kwam ik naast twee nieuwe figuren te zitten. Ze zagen er wat vreemd buitenlands uit. Ze maakten zich aan mij bekend ondanks het verbod om te spreken. Het waren Jan en Marian, twee Poolse officieren, die uit hun kamp in Polen gevlucht waren. Later zouden zij goede vrienden van mij worden. Aan de grens moest iedereen uitstappen en de wachtkamer ingaan. Daar kregen we het bevel om onze schoenen en sokken uit te trekken.

Het was niet de eerste schrik van deze reis. Het was juist in die sokken dat ik twee bladzijden uit mijn echte paspoort had opgevouwen en verstopt, want men had mij verteld dat het heel moeilijk was om zonder echt paspoort je identiteit te bewijzen voor de Spaanse autoriteiten, en dat je daar soms maanden vast zat in een kamp voor je door de Engelse regering werd geaccepteerd.

Daar zaten wij op de bank. Ik heb toen alle moed die in mij was verzameld, nam mijn aktetas en ging, nog in mijn sokken, naar de Duitser toe die toekeek bij de voeten controle. Ik zei in het Duits tegen hem terwijl ik mijn tas wijd opende: "Bitte meine Passe, Ich habe nichts bei mir, darf Ich passieren?" Hij keek eens goed, mijns inziens naar het hakenkruis en zei toen: "Gute Reise."

Ik overdacht later dat het normaal was dat de man mij doorliet. Hij had dat omgekeerde hakenkruis gezien en dat hadden alleen diegenen die reisden met medeweten van de Gestapo met het doel om deze mensen speciaal te bespieden en niet te arresteren.

Ook Jan en Marian mochten passeren op vertoon van hun nieuwe paspoort. Toen we in Parijs uitstapten werden wij op het perron bij een groepje mannen geplaatst die Engels spraken. Het waren waarschijnlijk piloten van 'de lijn' die op weg waren naar Engeland. Zij wachtten daar om naar hun pensions gebracht te worden. Wij zelf liepen onder begeleiding van een Fransman naar een huis waar wij zouden verblijven.

Het was een echte Parijse woning van verschillende verdiepingen. Van binnen zag het er goed uit. In de woonkamer stond een lange tafel waar zeker twaalf mensen aan konden eten. Wij voelden ons direct thuis bij onze huisbaas. Later bleek hij in de ondergrondse een zeer actieve rol te spelen. Hij was een uitstekende kok die altijd goed voorzien was van vlees en lekkernijen. Hij was zelf homo zoals hij beweerde; hij deelde de woning met een stel lesbische dames die wij nog achter de gordijnen konden zien scharrelen 's avonds.

Op een avond kwam een groep van tien mannen binnenvallen. Ze waren uit Brussel gekomen onder leiding van een vreemde figuur die ik al direct niet vertrouwde. Er was ook een grote dikke Fransman bij. Aan tafel vertelde deze dat hij door de Engelsen 'gedropt' was om foto's te nemen van de bunkers aan de kust in Normandië.

Het waren mooie verhalen die allemaal veel risico toonden van de betreffende spion. Ik begreep alleen niet hoe die man dat zomaar kon vertellen waar zoveel vreemden bij waren. En de anderen die aan tafel zaten vertelden ook vrijuit over hun werk tegen de Duitsers. Er waren drie Engelse piloten bij. Die hielden wijselijk hun mond, ook vanwege hun Engels. Jan en Marian en ikzelf werden niet bij de gesprekken betrokken.

We waren al een week in Parijs toen we nog niets over ons vertrek naar Spanje hadden gehoord, terwijl die anderen allang waren doorgestuurd. Toen kwam Jan op het idee om op eigen houtje te proberen weg te komen. Maar dan hadden we de Parijse baas van 'de lijn' nodig om ons valse papieren te bezorgen. Na lang nadenken besloten wij om via Vichy naar Marseille te reizen. Daar zouden wij proberen op clandestiene wijze op een Spaans bootje te komen om ons naar Spanje te brengen. We hadden het idee dat de Fransen ons kwijtwilden en dat ook de Engelsen niet zo happig op ons waren. Jan was geen vlieger. Marian had een keer les gehad in een sportvliegtuig. En ik had wel alle kwalificaties van een bommenwerper, maar wist niets van de Engelse vliegtuigen. (Niet eens waar de rem zat bij de Halifax toestellen, toen ik hieromtrent gevraagd werd door iemand van de lijn.) Niemand had om ons gevraagd. We waren zomaar ertussen geschoven.

De volgende dag al stonden we op de stoep bij de baas van 'de lijn.' De vrouw die ons open deed zei dat hij al twee dagen weg was en dat ze zich erg ongerust maakte. Of wij de volgende dag wilden terugkomen. Het gebeurde wel meer dat hij een of twee dagen weg bleef.

In ieder geval waren wij vastbesloten om de volgende dag te vertrekken. Marian was een lekker diner voor ons aan het klaarmaken als afscheid. Je rook het door het hele huis: biefstuk met gebakken aardappels en appelmoes. We zouden een woord van dank op de tafel achterlaten, voor het geval de baas niet kwam opdagen. Jan had de tafel al gedekt. Marian was in de keuken aan het braden. Toen hoorden wij in de deur naar de gang het kraken van een sleutel.

Plotseling vloog de deur open. Jan en ik zagen twee pistolen op ons gericht.

"Hände hoch, hände hoch!" werd er geroepen. We hielden de handen in de lucht. Marian die in de keuken bezig was hoorde het. Hij probeerde door het raam te vluchten naar de kleine binnenplaats, maar kreeg geen houvast voor zijn voeten. Een van de drie invallers zat al achter hem aan. Ook hij werd evenals Jan en ik in de boeien geslagen.

Een en ander verliep nu in snel tempo. We kregen geen tijd om onze spullen te pakken. Ook onze tassen en onze papieren moesten we achterlaten. We werden in een gereedstaande auto geduwd en toen ging het in snelle vaart over de Champs Elyssees naar de beruchte grote Franse gevangenis Fresnes. Daar op de binnenplaats werden ons de boeien afgenomen.

We werden in een kale ruimte geduwd. De bewaker vroeg of we zin hadden om te eten. We kregen te eten. En wat voor eten! We kregen geen bord. In een blikken bak, zo groot als een teil voor hondevoer, kregen we erwtensoep. Maar we kregen geen lepel. Geen van drieën. De bewaker zei: "je moet de soep opslurpen, om de beurt." Het stond ons tegen. De soep werd onaangeroerd weggehaald. Daarna werden we gefouilleerd en naar onze cellen gebracht. Ieder apart.

Ik naar de tweede verdieping. Drie kerels met bloot bovenlijf keken verbaasd op. Ik kreeg een strozak op de grond aangewezen. Die lag tegenover de wc die in de hoek stond, direct naast de deur. Onder het raam lagen nog drie strozakken, vlak naast mekaar. Ik was al blij dat de mijne apart lag.

Achter mij viel de deur op slot. Dus dit was mijn tehuis voor de komende weken.

Het rook er slecht, zeker door die wc op de kamer. Buiten de strozakken was er nauwelijks ruimte over om te lopen. Maar ja, het moest even wennen dacht ik. Met wantrouwen keek ik naar het dekbed, en terecht, want toen ik het opnam vielen er duizenden huidschilfers uit van mijn voorganger. Een van de drie andere gevangenen vertelde dat mijn voorganger een psoriasis patiënt was die altijd onder de schilfers zat. De volgende dag pas kreeg ik een nieuw dekbed, nadat ik de hele nacht rillend had doorgebracht van de kou. Onder die schilfers wilde ik niet slapen.

Het ontbijt bestond uit een homp bruinbrood en een bak namaak koffie van dubieuze oorsprong. Er was geen beleg bij het brood. Verder kregen wij de hele dag niets, tot 's avonds een kom koolsoep. Hoe dikwijls heb ik die soep niet geweigerd als er een worm in ronddreef.

Gelukkig had ik als kamergenoot een student, die dankbaar was als ik hem die geweigerde soep overreikte. Hij keek zelf nooit in de soep voor hij ze opdronk.

Ik had het wel getroffen. Het waren geen onaardige medegevangenen. De ene was een politieman die nu en dan hardop zat te bidden omdat hij dacht gefusilleerd te worden.

In het midden van de drie strozakken onder het raam sliep een grote boer, die weinig zei. Het enige dat op hem aan te merken viel was dat hij iedere avond luidruchtig masturbeerde. Dat hebben we hem vergeven, omdat hij veel pakjes ontving van thuis en wij niet. Vooral de boerenworst en de leverworst waren heerlijk. Hij deelde alles met ons. Wij konden niet delen want wij hadden niets.

De student was ook maar een armoedzaaier.

In het raam zat in de benedenhoek een heel klein gaatje, niet groter dan een dubbeltje. Daardoor konden we uitkijken op een kleine binnenplaats waar altijd een of meer geboeide Duitse soldaten rondliepen. Zij werden vaak afgelost door anderen. Ik hoorde later dat het Duitse deserteurs waren, waarvan de meesten later werden gefusilleerd.

In die tijd was ik erg bedroefd. Ik had nog niets van mijn vrouw gehoord. Kon ik haar maar op een of andere wijze bereiken. We kregen wel brieven om te schrijven, maar die werden nooit verstuurd. Het moest geheim blijven dat je in Fresnes zat, tenminste tot je door de Gestapo was gezuiverd.

Toch kreeg ik niet zo lang na mijn aankomst al op wonderlijke wijze contact met de buitenwereld. En wel via de jongeman die de koffie rondbracht. Hij zat zelf al lang gevangen. Daaraan had hij dit baantje te danken.

Op een avond kwam hij met zijn karretje langs onze geopende deur en vroeg met zachte stem: "Zijn hier Hollanders?"

Ik antwoordde direct op gedempte toon: "Ja, ik, Frenken van de KLM."

Hij zei: "Kent u Mohr?"

Ik zei: "Of ik die ken! Hij is onze vertegenwoordiger in Parijs."

De dag daarna zei de jongeman: "Ik word morgen ontslagen, ik zal Mohr waarschuwen." Ik heb hem niet meer gezien. Maar enkele dagen later kreeg ik een pakje van Mohr met chocolade, beschuit en kaas. Ik was er blij mee, maar nog meer was ik blij toen ik een paar dagen daarna de eerste brief kreeg van mijn vrouw. Hoe is het mogelijk dat die door de censuur is gekomen! Ze schreef dat ze al die tijd in de mening was verkeerd dat ik in Lissabon zat, omdat ze van mijn vroegere mecanicien een pakje had gekregen vanuit Lissabon met koffie en andere lekkere dingen. Met iedereen ging het uitstekend. Ze hoopte dat we gauw weer bij mekaar mochten zijn. Ze vertelde later dat ze daarna nog twee brieven had geschreven die nooit bij mij zijn aangekomen.

Het was in die tijd dat ik voor het eerst bij de Gestapo werd gebracht in Parijs.

De man die achter de tafel zat leek mij een heel schappelijk iemand. Ik zat nauwelijks of hij legde de brief voor mij neer die de Belgen van 'de lijn' over mij hadden geschreven. De man achter de tafel sprak Duits tegen mij en ik gaf hem in vloeiend Duits antwoord. Dat leek mij in die situatie het beste. Dat apprecieerde hij blijkbaar.

"Was haben sie dazu zu sagen? Anti-Deutsche activitäten?"

Ik las de tamelijk korte brief door en zei: "Gelogen. Ik heb in Holland aan geen enkele anti-Duitse activiteit meegewerkt. Ik werd niet door de Gestapo gezocht." Ik hield mij erbij dat de Belgen dit met mijn toestemming alleen hadden geschreven om mij meer kans te geven om door 'de lijn' geholpen te worden en zo naar Spanje te komen. Hij geloofde mij niet erg. Ik bleef erbij dat ik die brief niet zelf had geschreven, maar dat ik er wel vanaf wist.

"Wir wüsten schon dass Sie unterwegs waren," zei de man.

Ik vroeg mij af hoe het mogelijk was dat die brief zich nu al in handen van de Gestapo bevond. Zou die hele lijn dan verraden zijn? Het enige mogelijke was door te gaan met mijn verklaringen, behalve de anti-Duitse activiteiten, en dat was niet mijn schuld. Dat hadden zij, de briefschrijvers, ervan gemaakt.

Ik was een krijgsgevangene. Ik had mij moeten melden en daarom zou ik binnenkort gezocht worden als ik me niet kwam melden. Bovendien wilde ik niet naar de Royal Air Force, maar naar mijn burgerluchtvaartlijn Lissabon-Bristol: de KLM.

Ik vond dat de ondervraging goed was verlopen. Een uurtje later zat ik weer naast de wc pot in de cel. Weer een paar weken snurken en andere geluiden aanhoren. Inmiddels had ik ontdekt dat de waterleidingsbuis van de wc doorliep tussen onze cel en die van de buren. Door met een lepel over die buis te krassen kon ik Morse-seinen doorgeven. In de cel naast ons was iemand die Morse verstond. En zo konden wij, hoewel langzaam, toch communiceren.

Op een dag hoorden wij een Duitser in de cel naast ons zeggen: "Kommen Sie sofort mit. Sie sollen erschossen werden." De man ging met de Duitser mee. Ik zat weer aan mijn wc buis. Mijn buurman gaf door dat zij er niets van begrepen. De man had geen anti-Duitse daden op zijn geweten. Nauwelijks tien minuten later ging de deur bij de buren weer open. De Duitser bracht de veroordeelde terug. Ze hadden de verkeerde meegenomen. De namen waren verwisseld. De veroordeelde zat in een andere cel.

Nog geen veertien dagen later werd ik weer naar de Gestapo gebracht. Dezelfde kamer, dezelfde man, die mij nu enigszins bezorgd aankeek. Op tafel lag dezelfde brief. Hij legde zijn erop en zei: "Warum sagen Sie nicht die Wahrheit? Es steht doch hier geschrieben dass Sie anti-Deutsche activitäten gepflegt haben. Dass haben Sie doch selbst gesagt. Dass kostet Ihnen den Kopf!"

Ik vatte alle moed samen, mijn rechterhand ging omhoog. Ik keek hem recht in het gezicht en zei toen zonder aarzelen: "Ich schwüre Ihnen dass ich niemals etwas gegen die Deutsche Besatzung habe getan. Ich wollte nur nach Lissabon. Was da steht haben die Belgien geschrieben um mich nach Spanien zu kriegen."

Hij stond op: "Kommen Sie mit!" Hij bracht mij naar een klein vierkant kamertje van twee bij drie meter. Daar werd even later nog iemand binnengebracht. De man hield een zakdoek voor de ogen. Hij huilde of deed alsof. We werden alleen gelaten. Al direct begon hij tegen mij te jammeren. Hij zou de kogel krijgen voor allerlei dingen die hij tegen de Duitsers had uitgehaald. Hij had eten vergiftigd, auto's beschadigd en vernield, en nog veel meer.

Dat is geen zuivere koffie, dacht ik. Tenslotte vroeg de huiler aan mij wat ík gedaan had dat ik bij de Gestapo terecht was gekomen. Ik zei dat ik niets bijzonders op mijn geweten had, dat ik alleen de grens over had willen gaan naar Spanje; maar nooit iets tegen de Duitsers had ondernomen.

Een paar minuten later ging de deur open. De Duitse ondervrager kwam mij halen. Hij nam mij mee terug naar zijn kamer. Toen kwam daar iemand binnen, die ik eerder gezien had, maar die ik niet direct thuis kon brengen. Ja, toch, het was de Belg die enkele weken geleden de troep piloten en de bunker fotograaf bij ons had binnengebracht. Hij schudde de Duitser hartelijk de hand. Dus ook hij, de man die de piloten naar Parijs bracht, was hier kind aan huis bij de Gestapo. De man herkende mij niet of deed alsof hij me niet herkende. Kort daarna was mijn verhoor ook afgelopen. Ik ging weer zitten treuren op mijn strozak in de cel.

De komende weken verliepen traag. Gelukkig kregen wij plotseling boeken om te lezen, franse en engelse. We hadden honger, het leek wel of hier het menu (de kom soep) steeds kleiner werd. Er was een boek bij in het engels, de Christmas Carol van Dickens. Echt een boek voor hongerige gevangenen. Ik heb het moeten vertalen voor mijn Franse celgenoten. Vooral die prachtige beschrijving van die tafel met het kerstdiner. Die kalkoen en al die heerlijkheden. Mijn celgenoten wilden het keer op keer horen. We kwijlden er bijna van.

Ineens moest ik naar een grote zaal, waar al heel wat mannen bijeen waren. Daar zag ik ineens Jan en Marian terug. We waren alledrie blij elkaar weer te ontmoeten. Het was in de grote rechtszaal van de gevangenis. Zo meteen zou de rechter beginnen aan het proces over 'de lijn'. Ik wist er weinig van. Er waren rechters en advocaten. Zeker dertig achter de balie. Verder waren er de gedetineerden. Sommigen kende ik al van de ontmoetingen bij de Gestapo. Of van de woning waar we zo welkom waren geweest. Ook de gastheer was er. Hij was wat minder dik geworden. En verder zat terneergeslagen in een hoek de Franse baas van de lijn uit Parijs. Hij was gearresteerd, daarom was hij niet thuisgekomen.

Vlak voor de rechter met de hamer op tafel sloeg, kwam iemand naar mij toe die ik niet kende. Hij stelde zich voor als de advocaat die mij toegewezen was vanwege de ernst van mijn proces.

"Het was heel moeilijk om te bewijzen dat de verklaringen in de brief niet op waarheid berustten, doch alleen erin voorkwamen om U te helpen over de grens te komen. Ik heb er veel werk aan gehad. Maar nu is alles in orde. En U wordt samen met uw twee vrienden naar een of ander krijgsgevangenenlager gestuurd. Dat zult u direct wel horen."

Ik heb geen tijd gehad om deze man die zoveel voor mij had gedaan, te bedanken. Hij stond alweer bij een andere groep. Na de rechtszitting heb ik hem niet meer gezien.

De dag na de rechtszitting kregen wij alles terug wat ons een paar weken geleden afgenomen was toen wij arriveerden. De dassen, de portefeuilles, de regenjassen. Niets ontbrak.

Direct vanuit de kleedkamers werden wij afgevoerd. Twee bewakers met geweren escorteerden ons drieën, Jan, Marian en ik. Waarom wij drieën apart mag Joost weten.

Het was weer fijn om buiten te kunnen lopen. Die frisse lucht alleen al. En die vrije beweging. Heel iets anders dan de hele dag op die strozak.

Jammer alleen dat ik nog geen brief aan mijn vrouw had kunnen schrijven. Het was toch alweer meer dan twee maanden dat ik afscheid van haar had genomen. Hoe zou het zijn met mijn kinderen? Zouden ze hun vader vergeten zijn? Ik zou nu wel gauw in contact met hen komen, dat dacht ik tenminste. Maar het zou nog wel heel wat duren eer mijn grote wens (een brief van haar), werd vervuld. Ik moest de hele dag aan hun denken. Die oorlog was nog lang niet afgelopen. Wat zou hij nog brengen voor hun en voor mij.

We waren nu op weg naar Vesoul vertelden de Duitsers ons. Het waren twee brave oudere kerels van tegen de vijfenzestig. Ze waren de oorlog allang moe. En ze verlangden ook naar hun familie, zoals wij. Maar voorlopig waren het nog echte Duitse onderdanen. We beschouwden ze toch zo'n beetje als vrienden. Ze praatten veel met ons, met mij vooral.

We brachten de nacht door aan een klein stationnetje. Daar konden wij slapen op de harde banken in de wachtkamer. Jan zei tegen ons: "als ze allebei in slaap vallen ben ik verdwenen, over de rails, hierachter."

Tegen drie uur zaten ze al te knikkebollen. Jan zag zijn kans. Hij had de klink van de buitendeur naar het perron al in zijn handen, toen twee spoorwegmannen ze opentrokken om binnen te komen. De twee Duitsers schrokken op en grepen direct naar hun geweren. Jan kwam maar weer bij ons op de bank liggen. Nadien wilden de Duitsers alleen om de beurt dutten. Jammer voor Jan; zo'n gelegenheid zou zich niet gauw meer voordoen. En Marian en ik voelden er niets voor om nog eens die ellendige gevangenis in te moeten draaien. En dat zat er toch wel in omdat je in deze omgeving op niemand kon vertrouwen.

 

Vesoul

 

De treinreis van Frèsnes naar Vesoul, met alle oponthoud, duurde een uur of drie. Lopende bereikten we ons nieuwe logies, de zolder van een grote paardenstal. Op die zolder werden wij opgesloten, met dertig tegelijk.

Midden op de zolder stond een grote kachel. Er waren geen ramen. Langs de muur stonden verder echte bedden met een strozak erin. Bijna ideaal voor een vrijgezel waartoe ik hier ook behoorde. Op de kachel kon je ook braden, en daar maakten onze Franse fijnproevers druk gebruik van. Er was van alles. De Franse bevolking stuurden hun gevluchte broeders allerlei lekkere dingen, vooral dikke worsten, Ardeense hammen, leverworsten, en braadvlees. Het leek alsof die vluchtelingen jaren honger hadden geleden wat innemen betreft. Ze zagen er allemaal goed uit.

De lege paardenstal was een opvangcentrum voor gevluchte krijgsgevangenen. Die Fransen waren in Duitsland te werk gesteld, meestal op boerderijen. Daar hadden ze over het algemeen een goed leven. Sommigen vertelden dat ze de boer die aan het front lag op allerlei wijzen vervingen, ook soms in bed bij de boerin. Weglopen was voor hun geen kunst. De employees van de spoorwegen waren niet te lui om hun te helpen aan een hoekje in de vrachtruimte. Het leek een erezaak van die spoorwegmensen om de krijgsgevangenen te helpen ontvluchten. Er was ook maar weinig toezicht op, want de echte Duitse spoorweglui zaten voor een groot deel aan de fronten.

In Vesoul leerde ik Ben Noë kennen. Hij was met mij de enige Hollander. We werden goede vrienden. Hij was op weg naar huis omdat zijn straf, van meer dan een jaar gevangenis, erop zat. Ze hadden hem opgepakt toen hij in Marseille rondliep op zoek naar een bootje om hem mee te nemen naar Spanje. Een vluchtpoging uit de gevangenis had er nog een paar maanden bijgevoegd.

Toen ik hoorde dat hij naar Holland werd gebracht als vrij man, schoot het als een bliksemschicht door mij heen: geef hem een brief mee! En vraag of hij die brief wil afgeven aan mijn vrouw. Ze kan dan zelf zien hoe ik het maak.

Hij vond dat een goed idee. In Holland had hij tijd genoeg om naar Limburg te reizen. Ben was een aardige kerel. Nog jong. Ik schatte hem vooraan in de twintig.

Ik zette mij aan het schrijven. Dun papier, kleine letters, twee vellen vol. Eindelijk eens de gelegenheid om eens zonder Duitse dwarskijkers uit te praten.

De revers van zijn jas werd losgepeuterd, en daar werd de brief in geschoven. Toen werd de revers dichtgenaaid met naald en draad van een Fransman. Het resultaat was fraai.

Twee dagen later reisde hij naar Holland, de vrijheid tegemoet. Het duurde toch nog veertien dagen voor er bericht kwam uit Holland. Net op tijd want we moesten ons klaarmaken om weer verder te reizen naar een ander kamp.

Ben had de brief naar Limburg gebracht. Mijn vrouw was buiten zichzelf van geluk toen ze eindelijk een brief van mij kreeg. Ben is een week gebleven, de gast van mijn vrouw en kinderen, die hem al gauw als een beste vriend behandelden. Maar hij viel ook met de neus in de boter, want ze hadden net een varken geslacht, en dat alleen was een korte vakantie waard.

Kort daarna vertrokken wij naar Stuttgart.

Stuttgart

 

Het duurde nog wel twee weken voor ik antwoord had op de lange brief die Ben meegenomen had. Dat antwoord was geschreven op officieel papier van de Wehrmacht. Ze schreef heel klein, de inhoud was beperkt. Ze schreef over haar ontmoeting met Ben. Over hoe gelukkig ze allemaal waren geweest met de brief.

De reis naar Stuttgart was een heel gedoe. We sliepen zittend op de harde derde klas banken. we reisden 's nachts vanwege de vele bombardementen. Er was geen verlichting, ook buiten niet. Het was pikkedonker. Nu en dan stond de trein stil of reed tergend langzaam. Plotseling werkte de noodrem. We schoven van de houten banken af in het middenpad. Tegelijkertijd werd ergens door zenuwachtige soldaten geschoten met geweren. Ook liepen soldaten met geweren door de gangen. Ze schreeuwden: "sitzen bleiben," op bevelende toon. Met zaklantaarns werd de berm naast de trein afgezocht. Alles was in paniek. Ik was maar bang dat de soldaten in deze toestand zouden gaan schieten. De paniek duurde toch gauw een half uur. Er werd niets gevonden. Een stelletje Fransen had de deuren die afgesloten waren geopend, en waren van de berm naar beneden gesprongen, de donkere nacht in. Ze werden niet teruggevonden.

Langzaam zette de trein zich weer in beweging. De Duitsers waren dubbel zo waakzaam geworden, want zij waren voor de krijgsgevangenen verantwoordelijk. Het duurde nog lang eer de kalmte in de trein was teruggekeerd. Er kwam niets van slapen terecht.

Doodmoe kwamen we die nacht aan in Stuttgart. We liepen naar het kamp, in een troep van zeker veertig gevangenen, bewaakt door een stel gewapende Duitsers. We moesten achter elkaar aan lopen in vier rijen over een hobbelige veldweg. Ze probeerden ons nog in de pas te krijgen, maar dat mislukte volkomen door de moeheid.

Eindelijk bereikten wij het kamp, dat bestond uit houten en halfstenen barakken. We hadden gedacht heel snel en aangenaam in bed te liggen. Maar dat viel tegen. De barak was een oude koeienstal. Langs de muur lagen overal strozakken met een deken erop. We werden gewaarschuwd om snel uit te kleden, want ze zouden het licht direct uit doen. Er waren geen ramen. Zonder verlichting was het pikdonker.

Het enige waar ik nog tijd voor had was het lokaliseren van de wc, of wat daarvoor doorging. Het was een stenen bak op de grond met van beide kanten ernaast een schutting. Het was praktisch onmogelijk om zich hier in de nacht te oriënteren. Dankzij mijn oververmoeidheid heb ik er geen gebruik van hoeven te maken. In het pikkedonker zou ik niet hebben kunnen zien of ik voor de bak stond of ernaast. En daarnaast lagen weer op hun strozak andere gevangenen. De dag daarna stonden twee strozakken te drogen tegen de buitenmuur. Gelukkig gingen de deuren al om vijf uur open en kwam het licht binnenvallen.

Stuttgart had grote voordelen voor ons. We verhuisden direct naar de grote barakken. Het was er redelijk zindelijk. Er was gelegenheid om je kleren te wassen. Er was een douche. Alleen moesten we weer op een strozak slapen.

Voor mij was het een groot voordeel dat ik eindelijk met mijn vrouw geregeld kon corresponderen. Het had heel lang geduurd voordat zij de brief van Mohr en Ben Noë in handen had gekregen. Het pakje uit Lissabon van van Alsem was erg welkom geweest. Vooral omdat ze toen meende dat ik veilig in Lissabon zat. Van andere vrouwen van KLM-ers hoorde zij dat ze allemaal zo'n pakje hadden gekregen.

Voor haar was dat een tegenslag omdat zij nu nóg niet wist waar ik mij bevond. Voor haar was het nog altijd een dubieuze vraag of ik niet bij de Royal Air Force vloog. Bijna iedere nacht kwamen bij haar honderden bommenwerpers overvliegen. Meestal richting Keulen of Aken. Zo'n bombardement duurde meestal twee tot drie uur. Soms werd er een vliegtuig brandend uit de lucht neergeschoten. Dan stond haar hart bijna stil, omdat ze dacht dat ik in die machine kon zitten. De mensen uit het dorp kwamen haar vertellen hoe trots ze op mij waren als ze die bommenwerpers hoorden in de nacht. Maar zij was helemaal niet trots. Ze was bedroefd. Ze had maar één wens, en dat was dat ze me ooit terug zou krijgen. En dat ik niet aan die hel daarboven zou moeten meedoen.

Ze was zo blij geweest met die brief van Mohr, en vooral met die van Ben, want toen wist ze dat ik eindelijk buiten gevaar was. Als die oorlog nu maar gauw was afgelopen. Dan zouden we weer gelukkig bij mekaar kunnen zijn. Ze zou alle brieven voor mij bewaren, en dat moest ik ook doen met die van haar. Ik schreef haar lange brieven terug.

We waren nog geen twee weken in Stuttgart, of daar begon voor ons weer de echte oorlog. Op een nacht hoorden wij ze aankomen: het geronk van honderden motoren tegelijk. Lichtkogels hingen boven de stad. Honderden schijnwerpers zochten de lucht af. Afweervuur klonk van alle kanten. En de barak schudde. Het leek of wijzelf het doel van de bommenwerpers waren.

Drie uur lang duurde het bombardement. En al die tijd zaten wij opgesloten in de barak. We zagen het vuurwerk door de ramen. De wanden van het gebouw waren zo dun, dat zij geen enkele bescherming tegen bommen of splinters konden bieden.

In het midden van de barak stond een Russische kachel. Zo'n kachel is een dikke, van steen gemetselde dubbele muur, waartussen gestookt en gekookt kan worden. Zo'n muur is maar een meter hoog. Daar gingen wij tegenaan liggen. Het bood tenminste bescherming tegen rondvliegende granaat- of bomscherven. We waren opgelucht toen het lawaai buiten ophield. We konden de vliegtuigen in westelijke richting horen verdwijnen. Het begon al licht te worden toen ze huiswaarts keerden.

Tot mijn spijt werden Jan en Marian overgeplaatst naar een kamp voor Poolse officieren, ten noorden van Berlijn. Later gingen er geruchten dat vele Poolse officieren waren doodgeschoten, en ik vreesde dat zij daar ook bij waren.

Bij hun vertrek hadden zij nog enkele blikjes koffie gevonden en stukken chocolade. Die kwamen ze mij brengen, om ze naar mijn vrouw en kinderen te sturen als dat mogelijk was. Het werd in dank aanvaard. De gelegenheid voor een pakje deed zich eerder voor dan ik gedacht had.

De Duitsers wilden niet dat wij in burgerkleding rondliepen. Alle krijgsgevangen officieren moesten Franse uniformen dragen, zonder kentekenen. Ik moest gaan passen in de paskamer, daar kon ik een 'kek' pakje uitzoeken en een passende Franse kwartiermuts. Ik kreeg meteen een doos mee om mijn burgerkleding in naar huis te sturen.

Het was een grote doos. Toen mijn grijze colbert erin lag, bleek langs de rand nog heel wat plaats over te zijn. Ik mocht het opvullen met spullen die ik kwijt wilde. Ik kwam aandragen met chocolade, blikjes koffie, vlees uit Argentinië, en nog allerlei lekkernijen die Jan en Marian overhadden toen ze naar het Poolse kamp vertrokken.

Dit pak heeft thuis bij mijn vrouw heel wat beroering gewekt. Ze hadden aan mijn vrouw verteld, dat als iemand uit de gevangenis of uit een kamp in Duitsland kleren kreeg toegezonden, dit een teken was dat de betrokkene was overleden, of gefusilleerd, of omgekomen in een van de beruchte werkkampen. U kunt zich de consternatie voorstellen van mijn vrouw en de kinderen, toen dat pak op tafel werd gelegd. Mijn vrouw durfde het niet te openen; ze dacht dat dit het einde was. Ze liep schreiend naar een andere kamer. Intussen hadden de kinderen het pak met een schaar geopend en onmiddellijk steeg er een juichkreet op: "Van papa, chocola! Mama, kom gauw!" De droefheid sloeg opeens om in een feeststemming. Op een van de zakjes had ik geschreven: 'zalige kerstmis'. Het was een grote troost voor haar.

Er was een grote verandering gaande in Europa. Het Italiaanse leger had gecapituleerd. Mussolini was gevlucht. Italië keerde zich tegen Duitsland. Vele Italianen vochten met de Duitsers tegen de Russen. Die Italianen werden nu ineens als krijgsgevangenen beschouwd door de Duitsers. Ze werden ondergebracht in de bestaande kampen.

Wij in Stuttgart kregen ook twintig van deze gevangenen erbij. Ze kwamen direct uit de loopgraven. Op een morgen stond ik op het appèl achter zo'n Italiaan. Toen zag ik uit de naad van zijn jas enkele kleine beestjes kruipen. Het waren klerenluizen. Ze waren lichtgrijs van kleur en zo groot als een vlo. Zij zijn de oorzaak van een gevreesde zieke: de vlektyphus.

Stuttgart was overigens een goed kamp. Als die aanvallen van die vele bommenwerpers er niet waren geweest. Op een nacht werd het Franse krijgsgevangenenkamp naast het onze door enkele bommen per ongeluk getroffen. De hele dag reden de ambulances naar het hospitaal dat een paar honderd meter verder lag.

Ik was blij toen een Duitser mij kwam halen om mij naar mijn definitieve eindbestemming te brengen: het lager voor officieren bij Neu-Brandenburg, een stad in de buurt van Berlijn. Berlijn zelf werd die nacht net gebombardeerd. We hebben lang stilgestaan een heel eind voor de stad. Pas toen het goed daglicht was kon de trein verder.

Er hing een erg gedrukte stemming onder de mensen op het perron. Allemaal gevlucht voor de zware aanval. Op het perron stonden grote gaarkeukens. Enorme voerbakken, gevuld met dampende erwtensoep waarin blokjes vlees dreven. Een vriend van mij, die jaren in Berlijn in een werkplaats gevangen heeft gezeten, vertelde mij dat ze alleen vlees kregen als er een bombardement was geweest. Kannibalisme durfde hij het nu net niet te noemen. Of het waar is weet ik niet maar ik heb die morgen ook een kop soep gekregen met vlees en die heb ik smakelijk opgegeten. Ik had honger van het lange wachten. Ten slotte worden er bij zo'n aanval ook koeien en varkens gedood.

We zijn maar een uurtje in Berlijn gebleven. Toen moesten wij met een bijna lege trein doorrijden, waarschijnlijk om de rails vrij te maken voor andere treinen uit de getroffen stad. Naar Neu-Brandenburg was niet zo ver. Ik denk een tot twee uur in deze trein, die nu en dan stil bleef staan als er weer een alarm was.

Op een gegeven moment zei een oude man, die naast de Duitser zat: " Die Schweine, die machen alles kaput hier." Hij bedoelde de Amerikanen en de Engelsen.

Daarop zei ik: "in England und auch in Rotterdam haben die Deutscher dasselbe gemacht."

"Schnautz halten," zei de begeleider tegen mij. De man die naast hem zat keek mij vuil aan.

Toen kwam een vrouw die tegenover ons zat mij te hulp. Ze zei: "Ich habe in Warschau mein Sohn durch solch ein bombardement von die Deutschen verloren."

Het werd stil.

De wielen knarsten door het remmen aan het eindstation.

 

Neu-Brandenburg

 

Neu-Brandenburg was een heel groot kamp. Er zaten veel Hollanders, maar ook veel Russen. En kort geleden waren er ook nog Italianen bijgekomen, terug van de Duitse fronten.

Hier in Neu-Brandenburg kreeg ik weer een lange brief van mijn vrouw over de kleren die haar waren gestuurd. Ze had mijn grijze pak bij een boer die wij goed kenden verruild voor spek, ham, eieren, boter, enzovoorts. En nu kon ze voorlopig weer vooruit.

In Neu-Brandenburg kwamen wij niets tekort. Wij kregen pakjes uit Argentinië, uit Frankrijk, uit Zwitserland, en zelfs uit Nederland van het Rode Kruis. We hadden zoveel, dat we de voeding van het kamp, die vooral uit aardappelen bestond, niet meer lustten. We wilden het eten van de Duitsers ook niet terugsturen, bang dat we dan honger zouden moeten lijden als de stroom pakjes om een of andere reden zou ophouden. Daarom kwam van onze Nederlandse kampoverste een order waarmee wij niet allemaal akkoord konden gaan: we moesten de aardappelen en de groente in de grote open wc's gooien. En dat terwijl in half Europa honger werd geleden.

Die wc was een grote barak apart, met langs de rand aparte zitplaatsen. Onder die planken viel de ontlasting in een grote gezamenlijke ruimte. Er was niet voldoende water voor doorspoelen aanwezig. Men begrijpt wel dat binnen enkele dagen die ruimte veel te klein werd voor de gestorte aardappelen. Het gevolg was dat de wraak op deze maatregel vrij snel om de hoek kwam kijken. En die wraak kwam van de zijde van de vliegen, die langzamerhand over het hele kamp uit kwamen zwermen.

En dat was nog niet zo erg, als die vliegen niet allemaal besmet waren geweest. Ze zaten nu met hun ziektekiemen voor buikloop op ons brood, ons vlees, en op al de lekkernijen uit de pakjes. Het werd een zware epidemie. Het hele kamp was ziek. De Duitsers deden er niets aan. Dankzij onze eigen Hollandse medische dienst werden de aardappelen elders begraven. Maar het duurde nog weken voor iedereen van de buikloop genezen was.

In het kamp van Neu-Brandenburg maakten wij kennis met een plaag, die in Holland praktisch niet meer voorkwam, de wandluizen. Ze zaten overdag opgehoopt in de barsten en reten van de balken en de planken van de bedden. Ze zaten daar rustig te wachten tot je sliep. Dan kropen ze langs de schutting naast de bedden omhoog tot loodrecht boven je gezicht of je armen, en dan lieten ze zich net als parachutisten naar beneden vallen. Je voelde waar ze terecht kwamen. Je moest dan gauw een klap geven, waarop het beetje uit elkaar spatte.

Wandluizen zijn echte bloedzuigers. Als ze vol zitten zijn het net halve rode bessen. Of je raak geslagen had, kon je ruiken aan je hand. Daar hing dan een 'bederf' lucht van het gespatte bloed. Net voordat de Russen kwamen, kregen wij opdracht om de bedden naar buiten te brengen. Met carboleum of petroleum werden ze toen overvloedig schoongemaakt, vooral tussen de kieren, waar ze soms met honderden huisden. Toen de bedden weer terug op hun plaats stonden hadden we weinig last meer van de beestjes, maar bleek de stank van het ontsmettingsmiddel veel erger dan die van de uiteengespatte wandluizen.

Voordat ik in het kamp kwam, hadden de reeds daar aanwezige gevangenen al meer dan een jaar in een kamp in Polen doorgebracht. Daar waren enkele groepen al begonnen om ontvluchtings-pogingen voor te bereiden. Een daarvan was om een tunnel te graven met als ingang een van de slaapplaatsen en dan onder de prikkeldraad omheining door om uit te komen vijftig meter voorbij het prikkeldraad in het open veld.

De eerste poging mislukte doordat een Rus de tunnel verraden had, maar ze gingen opnieuw beginnen, een paar hokken verder. Iedere avond kwamen de zwoegers met schoppen onder de vloer kruipen. De aarde uit de tunnel verdween onder de planken onder de bedden.

Deze keer lukte het. Een twintigtal gevangenen verscheen niet op het appèl. Paniek onder de Duitse bewaking. Met tegenzin zetten zij Russische gevangenen in om de open, gebruikte tunnel te dichten.

Er werd een apart appèl gehouden met de barakken helemaal leeg. Allemaal met persoonlijk goed op het plein voor de barakken. Al onze bezittingen werden onderzocht. Een van de gevangenen had een clandestiene radio. Ze hebben die niet gevonden. Ik denk dat die al tijdelijk onder de grond was verdwenen.

Enkelen van de ontvluchte gevangenen werden in de omgeving opgepakt. Sommigen bereikten na een moeilijke reis het vaderland.

Op de nacht van 5 op 6 juni landden de geallieerden in Normandië. Wij kregen het bericht door via onze clandestiene radio. Wij hadden wel kunnen juichen maar wij deden net of wij niets wisten.

Vanaf dat ogenblik was ook de correspondentie met mijn vrouw afgelopen. Het duurde toch nog tot september 1944 voordat de geallieerden Limburg veroverden. Ook dat hoorden wij van de radio.

Het dorp waar mijn familie woonde is op 19 september bevrijd door de Amerikanen. Van mijn vrouw hoorde ik later dat de Nederlandse vlaggen meteen werden uitgehangen. 's Avonds, nadat de Amerikanen doorgetrokken waren, kwamen de Duitsers weer terug. Alle vlaggen kwamen weer naar binnen. De volgende dag namen de Amerikanen voorgoed bezet van het dorp. Nu zat mijn familie aan de verloste kant, en van daaruit was correspondentie in het begin onmogelijk. Later kwam deze weer op gang via het Rode Kruis.

In haar brieven schreef zij toen dat alles goed was, dat zij hoopte dat ik nu spoedig thuis zou komen. Maar dat bleek een ijdele hoop, want het duurde nog acht maanden voor de weg naar huis eindelijk vrij was.

Wij wisten dat de Russen niet meer ver van ons af konden zijn. Het was nu afwachten wie het eerst hier bij ons zouden zijn: de Russen of de Amerikanen.

Intussen was het erg stil. Als Berlijn gebombardeerd werd, hoorden wij alleen gerommel. Het was te ver weg.

Op een avond verscheen een Amerikaans vliegtuig boven ons kamp. Het werd van alle kanten onder vuur genomen door de Duitse afweer. Ineens was er een fel licht aan de lucht, dat hing aan een parachute boven ons. Even later daalde, ook aan een parachute, een grote kist naar beneden, die vlak bij ons kamp viel. Ze bleek geneesmiddelen en verband te bevatten. Het was een gift van de Amerikanen voor het geval wij nog in de gevechtszone zouden komen te liggen.

Weken lang gebeurde er niets. De oorlog leek wel stil te staan. Dat wisten wij ook al van de radio. Ook dat er een doorbraak was geweest naar Arnhem, in September. Het duurde heel lang voordat de offensieven werden hervat. Er was nu een nieuw geluid dat dichterbij kwam. Het kwam van over de bossen ten Oosten van ons kamp. Het was de Russische artillerie die met haar zes- of achtloops kanonnen over ons kamp heen de Duitsers bestookten. Op een avond zagen wij een serie vuurstralen boven de toppen van de bomen. Onze Hollandse kampcommandant besloot dat er iets gedaan moest worden om ons te beschermen tegen granaatscherven.

Voor het kamp, aan de Duitse zijde, werden loopgraven gegraven. De Russen hadden het vanuit hun kleine verkenningsvliegtuigen gezien. Ze hielden er rekening mee dat de Duitsers zich daarin wilden terugtrekken om weerstand te kunnen bieden.

De granaten van de Russen vlogen over ons kamp heen om te ontploffen verderop in de buurt van Neu-Brandenburg. De Duitsers schoten terug, maar veel minder. Ook hun granaten vlogen over ons kamp heen. Gelukkig is er nooit een binnen de prikkeldraadversperring gevallen.

De Duitse gevechtseenheden hebben zich kort daarop een heel eind teruggetrokken. Het leek of ze zich meer tegen de Amerikanen zouden opstellen, dan tegen de Russen.

 

Bevrijding

 

Er hingen grote veranderingen in de lucht.

De Duitse kampbewakers waren heel wat vriendelijker tegen ons geworden. Er was gebrek aan brandstof voor de kachels. Er zat niets anders op dan dat wij het hout in de bossen zelf gingen halen. Op erewoord dat wij niet zouden ontvluchten, mochten wij onder begeleiding van een Duitser de bossen in gaan. We trokken een platte handkar mee om het hout te vervoeren. En toen werd het weer warm in de barakken.

Plotseling kwam een bevel van de Duitse kampcommandant dat wij ons in allerijl klaar moesten maken om te vertrekken. We mochten alleen het allernoodzakelijkste meenemen. Er gebeurde echter niets, want er was een tegenbevel uitgevaardigd door de Nederlandse commandant, en dat luidde: "op bevel van de Amerikaanse commandant mogen wij het kamp niet verlaten. Alle gevangenen in de kampen moeten in de kampen blijven tot ze door de Amerikanen of de Russen worden bevrijd."

Er volgde een benauwende stilte, die zeker een half uur duurde. Wat zouden de Duitsers doen? Zouden ze op ons gaan schieten?

Er gebeurde even niets. Toen zagen wij dat de Duitsers de mitrailleurs weg haalden uit de wachthokjes op palen, die langs de prikkeldraadomheining stonden. Daarna ging alles heel vlug. In tijd van een uur was geen Duitser meer in en om het kamp te bekennen.

Het toegangshek tot het kamp stond wijd open: wij waren vrij!

Eindelijk.

Die nacht kwamen de Russen. Wij kregen opdracht van onze Nederlandse commandant om ons in de pas gegraven loopgraven terug te trekken. Je kon er rechtop in lopen en wegduiken als het nodig was.

Om een uur 's nachts hoorden wij de kettingwielen van een tank dichtbij onze loopgraaf. Vanaf die tank werd er met een revolver in de loopgraven geschoten. Zo wilden de Russen een reactie provoceren van diegenen die zich in de loopgraven bevonden. De Hollanders riepen heel hard: "Gallandski, gallandski," waarmee wij duidelijk maakten dat wij Hollanders waren. De Russen reden door, langs het prikkeldraad naar de ingang. En daar stond een Hollandse krijgsgevangene, die uitstekend Russisch had geleerd in the tijd dat hij gevangen had gezeten, voor het verlaten hek met een Hollandse vlag te zwaaien. Daarop reed de tank door. Meerdere tanks volgden.

De Russen kwamen bij de open toegangshekken. Daar hadden de Russische krijgsgevangenen zich verzameld om hun kameraden te begroeten. Ze waren buiten zichzelf van blijdschap. Maar het viel de arme donders enorm tegen. Er kwam niet de vreugdevolle reactie die ze zich hadden voorgesteld.

Toen de Duitsers in Rusland binnenvielen, had Stalin een bevel uitgevaardigd dat zijn soldaten zich niet mochten overgeven en dat ze dus niet krijgsgevangen mochten worden gemaakt. Ze moesten doorvechten tot het laatste ogenblik. Zoiets kun je wel bevelen, maar als er hele legereenheden in handen van de vijand vallen, valt er niet meer door te vechten. Het was niet hun schuld, maar die van hun aanvoerders dat ze hier zaten. Vele gevangenen dachten dat ze nu weer zouden meevechten tegen de Duitsers. Maar niets hoor! Ze werden geleidelijk doorgevoerd naar Siberië om daar als dwangarbeiders te werken in de bossen en de mijnen.

Geen vrolijke thuiskomst, zoals eerdaags òns te wachten stond.

Diezelfde avond kwam een ploeg Russische cineasten in ons kamp al een filmvoorstelling geven. Er werd een groot projectiescherm opgesteld. Stoelen en banken werden naar buiten gehaald alsof de plaats achter de barakken vervangen was door een bioscoop zaal. We kregen de grote overwinningen van de Russen te zien. Vooral de films over de luchtgevechten waren zeer interessant.

Lang heeft die propaganda voorstelling niet geduurd. Terwijl we daar in volle aandacht zaten te kijken, hoorden wij een Amerikaanse bommenwerper aankomen. Die liet één bom vallen, die gelukkig niet in het kamp terechtkwam, maar over het kamp heen in de bossen belandde. Niemand begreep waarom de bom gegooid werd op een geallieerd kamp.

Onmiddellijk stopte de voorstelling. Het terrein werd verduisterd. We waren blij toe, want we waren nog niet ingesteld op een dergelijke propaganda voorstelling.

Buiten het prikkeldraad ging de oorlog verder.

Op het plein voor ons kamp kwamen een tiental houwitsers te staan, die allen begonnen te schieten in de richting van Neu-Brandenburg. We zaten nu echt in de vuurzone, maar werden angstvallig gespaard, wat we ons nooit hadden kunnen indenken.

Twee taferelen staan me voor de geest: een dag zag ik een van de soldaten slapen op het spatbord van een schietende houwitser. Niet te geloven!

De volgende dag, nog geen honderd meter van ons vandaan, speelde zich een scène af, die wij Hollanders niet voor mogelijk hadden gehouden.

In een groepje in het veld stonden een stel koeien te loeien van de pijn. Ze hadden hevige melkstuwing. Er kwam een vrouw aanlopen met twee emmers. Blijkbaar waren de koeien van haar. Ze ging tussen de koeien zitten waar ze begon te melken.

Ze was nauwelijks begonnen of daar kwamen drie Russen aanhollen. Ze grepen haar. Ze werd op de grond geworpen en daar tussen de koeien vergrepen ze zich aan haar. Alle drie! Toen renden ze weg in de richting van het geschut.

De vrouw bleef huilende achter. Met haar schort veegde ze haar tranen weg. Ze keek rond voor hulp, maar wie zou haar kunnen en willen helpen. Ten slotte verdween ze met haar emmers over de holle weg tegenover ons kamp.

Maar het waren niet alleen de Russen die zo tekeer waren gegaan. Toen de Duitsers de Oekraïne binnenvielen, deden zij precies eender. Geen vrouw was veilig. Trouwens dat was al zo in de tijd van Napoleon. Na de veldslag gold het gezegde: 'une heure de vol, une heure de viol'. Hier was het geen uur, maar dagen. Ik denk hier alleen aan die vele Duitse mannen, die zolang weg van thuis waren in de oorlog, en die dit werd aangedaan zonder dat ze iets terug konden doen. En dat, terwijl de oorlog bijna was afgelopen en ze naar huis terug zouden kunnen keren.

 

Thuisvaart

 

En nu was het alleen nog wachten op de vrachtwagens die ons zouden komen halen. Onder de krijgsgevangenen zaten enkele Joden, die de krijgsgevangenschap hadden verwelkomd als een middel om de Jodenvervolging te kunnen ontlopen. Voor hen was de spanning bijzonder groot, want wat zouden zij bij thuiskomst nog van hun familie aantreffen. Velen van hen hadden al die jaren niets van hun familie gehoord.

Het werd erg rustig in het kamp. Heel in de verte hoorden wij nog kanonschoten. Vliegtuigen kwamen niet meer over. Wij waren vrij.

Alleen waren wij nu ook onze verzorging van de maaltijden kwijt. Aan de Russen vroegen wij om voedsel. Zij antwoordden dat wij daar nu maar zelf voor moesten zorgen. We konden het voedsel toch net als zijzelf gewoon in beslag nemen?

Meel uit de molens, boter en melk van de boeren, zonder te betalen. Betalen was er niet meer bij. En zo trokken wij op een morgen met zes officieren de boer op met een platte handkar. Bij de eerste de beste boerderij zagen wij volwassen varkens lopen. Er stond een Rus met een soort mitrailleur over de arm. We vroegen hem om een van de dieren voor ons dood te schieten. Hij was ons vriendelijk behulpzaam en zocht een dikke vette voor ons uit. Die kreeg de kogel door het hoofd. Hij hielp ons nog wel om het beest op de wagen te laden.

Wij trokken om beurten de handkar met de aanwinst naar het kamp. Daar werd het beest op min of meer amateuristische wijze uit mekaar gehaald. Voorlopig zou het menu bestaan uit soep, getrokken uit varkensvlees, en kool, want die was er genoeg.

De oorlog was nog niet afgelopen. In het Westen werd nog doorgevochten. Maar wij waren vrij; we mochten gaan waar we wilden. Wel moesten wij ons, op bevel van onze kampcommandanten, beschikbaar houden om bij de eerste de beste gelegenheid met vrachtwagens te worden opgehaald.

Op een morgen stootten wij op een twintigtal wagens van bevrijde gevangenen. Ze hadden mijns inziens de wagens gestolen van de Duitsers. Vooral huifkarren. Paarden hadden zij niet, die waren vervangen door koeien die ze bij de boeren hadden gevonden.

Ze hadden zich opgesteld in een holle weg. En daar was het kermis! Wat een zooitje. Het waren vooral Belgen waarbij zich zigeuners hadden aangesloten. Er waren ook veel vrouwen bij uit de Balkan, die indertijd door de Duitsers gedwongen waren geweest om in de fabrieken te werken. Ze keerden huiswaarts vol vreugde en goede moed.

Er werd gezongen. Er werd gedanst op de muziek van een trekharmonica. Die speelde bekende zigeuner melodieën. Van discipline was geen sprake. Ze hadden een paar houtvuren aangelegd. Daar werd op gebraden. Vlees was er genoeg. Een pasgeslachte geit hing aan een ladder.

Ze vroegen of we meededen. Wij weigerden beleefd.

We wezen de Belgen erop dat ze de verkeerde kant uit trokken; dat ze nu op weg waren naar het Zuiden en dat ze in het Westen moesten zijn. Maar de Belgen beviel dat leven wel en voorlopig trokken ze gewoon mee verder.

Wij gingen terug naar ons gedisciplineerd kamp, waar wij elk ogenblik de vrachtwagens konden verwachten, die ons toch heel wat sneller naar huis konden brengen.

Wij waren vrij om te gaan waar of wanneer wij wilden.

Wie nu denkt dat de Russen die ons bevrijd hadden onze vriendjes waren geworden, heeft het mis. Als je zo'n Rus of een troep Russen tegenkwam werd je begroet met de woorden: "Uhr, uhr?" Daarbij wezen ze op je arm.

Het klonk als een wachtwoord, maar het betekende dat je je polshorloge aan hun moest afstaan. Zo maar. Het kon niet schelen of het van goud, zilver, nikkel of chroom was. Het verdween in hun zakken, waar ze tot de oorlogsbuit kwam te behoren. We treurden er niet om, behalve als het van goud was.

Voor de rest was de wereld als nieuw voor ons. We genoten van onze wandelingen. Het was wel een tegenstelling met wat wij van de Duitsers zagen. Al die ellende van de verliezers! Als wij in de bossen liepen, pendelden er vele mensen die zich hadden opgehangen. Mensen op leeftijd vooral. Ook veel vrouwen. Ze hadden zich met touwen opgehangen aan de takken van de bomen. Het waren geen slachtoffers van de Russen, maar allemaal mensen die uit angst zelfmoord hadden gepleegd. Uit angst voor de Russen van wie verschrikkelijke verhalen de ronde hadden gedaan voor ze aangekomen waren. Een bijzonderheid was dat de lichamen vrijwel allemaal half ontkleed waren. De broeken hingen op hun schoenen. Allen toonden hun geslachtsdelen. Lijkenschending bij honderden.

Ik herinner mij ook nog dat wij aan een veldweggetje een huifkar zagen staan. Die huifkar was op de vlucht achtergelaten, met als enige bewoonster een oude vrouw. Zij had een been gebroken. Ze kon zitten, maar niet bewegen dan met vreselijke pijn.

Vlakbij had je twee kleine huisjes waar een paar vrouwen woonden. Wij vroegen hun om voor de arme zieke vrouw te zorgen; haar naar binnen in huis te dragen want de nachten waren echt koud op die winderige vlakte, begin mei. Twee dagen later kwamen we er weer langs. De oude vrouw was dood. De mensen in de huisjes hielden zich schuil voor de Russen.

Een paar honderd meter voorbij de huisjes was een meertje, omgeven door struikgewas. We waren er al twee maal voorbij gegaan zonder dat we iets bijzonders hadden gezien. Maar dit keer zagen wij tussen de struiken een grote troep Duitse soldaten in uniform. Op de grond voor hen stonden mitrailleurs opgesteld.

Wij deden net of we ze niet zagen. We waren veel te bang om ons leven te wagen. Wij wisten wat ons leven op dit ogenblik waard was en wij wilden het op het laatste nippertje niet verliezen.

Toen wij een kilometer verder waren overdachten wij dat we het toch aan de Russen moesten melden. We deden dit aan de eerste de beste Russen die wij tegenkwamen. Even later zagen we al een patrouille van een man of tien, de geweren in de aanslag. We dachten dat nu een gevecht los zou barsten. Maar niks hoor, geen schot. Een paar minuten later kwamen de Duitsers tussen de Russen de heuvel aflopen. De Russen hadden mijns inziens genoeg van de oorlog. En de Duitsers waren al blij dat ze de oorlog er levend konden afbrengen. Waarschijnlijk hadden ze aan ons gezien dat er niet meer gevochten werd.

Een ander voorval zal mij mijn hele leven lang bijblijven. In de buurt van Neu-Brandenburg lag een groot meer, dat door de Duitsers was gebruikt als oefenterrein voor torpedo's. En nu thans lag het meer er verlaten bij. We gingen nu en dan langs de oever wandelen.

Op een ochtend liepen wij, genietend van de vrijheid en het mooie uitzicht, langs het kalme meer. Het water kabbelde rustig tegen de oever. Zo te zien niets bijzonders. Maar toen zag ik kleren tussen het riet. Een grijze rok en een kleinere van dezelfde kleur. Toen zag ik het duidelijk. Een moeder met kind. Ze lagen beiden op hun buik. De voeten tussen het riet. Geen zes meter van de kant af. De moeder had haar arm om de schouders van het kind gekneld, om het tegen zich aan te drukken. Hun hoofden lagen tegen elkaar. Ze hadden dezelfde kleur donkerbruin lang haar dat tot over de schouders en rug reikte. Die haren vloeiden in elkaar over in het water. Door het heldere water konden wij de contouren goed zien. Op de zachte beweging van het water wiegden de haren van moeder en kind als een geheel op en neer. Wat hadden ze meegemaakt alvorens de moeder besloot haar kind mee te nemen om samen te verdrinken.

Nadat we enkele dagen van onze vrije wandelingen hadden genoten, stonden daar plotseling enkele Russische vrachtwagens klaar om ons op te halen. We hadden de Amerikanen verwacht, maar we vonden de Russen ook best. Het waren van die Amerikaanse wagens die indertijd aan Rusland waren geschonken als oorlogshulp. Ze droegen nu alleen Russische kentekenen.

Ze kwamen eerder dan we verwacht hadden. Wellicht dat ze ons zo gauw mogelijk kwijt wilden, ook wat de bevoorrading betrof. Onze keukens waren leeg.

Het werd hals over kop inpakken. We kropen op de open vrachtwagens. In geval van regen moesten we onder een groot zeildoek kruipen.

Voor wij het ons konden realiseren reden we al langs het open hek en de lege schildwachthuisjes op palen. Daar stonden eerst de mitrailleurs, die voor ons altijd een dreiging in de rug waren geweest.

Wij reden door de lege straten van Neu-Brandenburg. De mensen hielden zich verborgen voor de Russen. Voor ons krijgsgevangenen hadden ze geen enkele belangstelling. En het kwam bij ons ook niet op om te gaan juichen nu wij vrij waren. Het zou een te grote tegenstelling zijn geweest met de bedroefde stemming van die mensen die ook naar hun mannen verlangden, maar die gevangen zaten, in Rusland of Italië of elders ver weg.

De hele dag hebben we gereden, liggend of zittend op onze weinige bagage. We hadden er pijnlijke ruggen en benen van, maar het vooruitzicht van het gelukkig weerzien maakte veel goed.

Op een gegeven ogenblik stopten wij aan een groot huis op een kruispunt. Daar hebben wij zeker een uur stilgestaan om te wachten op de bestuurders van de autos. Volgens onze tolk was het een bordeel.

De Russen vroegen ons om een Hollandse vrouw mee te nemen naar het Westen. Ze vertelde dat ze door de Duitsers naar een werkkamp was gebracht bij Berlijn. Daar had ze volgens haar een heel hard leven gehad. Of het allemaal waar was …?

Zonder verdere gebeurtenissen bereikten wij Bremen. De stad was een grote puinhoop. We werden ondergebracht in een grote boerderij met strozakken. Maar hier hadden wij een kennis die voor ons, een vriend [I. A. Aler, de vroegere chef vliegdienst en later president van de KLM] en mij, een kamer reserveerde bij een van de weinige hotels die nog overeind stonden. Het was heerlijk om na twee jaar weer in een bed te liggen. Ik had de volgende morgen nog wel tot twaalf uur willen blijven liggen, maar we moesten verder. De grens over. En dat kon niet in de toestand waarin wij ons bevonden.

Eerst schoonmaken! We werden afgezet aan een grote barak met een brede gang. Daarachter waren allerlei zalen met onderzoek toestellen. In de brede gang moesten wij ons uitkleden. Poedelnaakt. Het was geen gezicht! Ook de commandant, die een hoge rang had, moest eraan geloven. Onze kleren en ondergoed werden in een zak gedaan, waaraan een nummer en de naam kwam te hangen. Toen moesten we allemaal onder een rij douches. We werden gecontroleerd of we ons goed inzeepten. Na de douche was het afdrogen en wachten tot de kleren uit de stomerij terugkwamen. Dan aankleden. Maar toen waren we er nog niet. Er stonden twee broeders gereed, met ieder een soort pistool, als een fietspomp, gevuld met DDT poeder. Ze hielden je broek open naar achteren. Ze bliezen een handvol DDT in je onderbroek. Daarna hetzelfde van voren. En dan nog zo'n schot op je borst en rug, en nog een beetje in je haar. Daar kon geen klerenluis meer tegen.

Wij mochten naar huis.

Behalve als de zuiveringscommissie je niet vertrouwde. Er waren heel wat NSBers of anderen die met de Duitsers hadden meegewerkt, die op het laatste van de oorlog zich gemengd hadden met de repatriërende om hun straf te ontlopen. De meesten van hen stonden bekend bij de zuiveringscommissie.

Ik mocht direct door. Het eerste ging ik met de trein naar Weert. Daar had ik een vriend en die vriend had een auto. Die heeft hij me welwillend geleend om naar huis te rijden. Jongens wat een vrijheid, om in een auto te zitten en zelf te rijden!

En daar stond ik ineens voor mijn huis. De auto parkeerde ik tussen ons huis en dat van de buurman. Die was er niet. Het was een Duitser en die had de benen genomen toen het op het laatst van de oorlog slecht voor hun uitzag.

Het ging als een lopend vuurtje door het dorp dat ik terug was. In een mum van tijd was de harmonie opgetrommeld. Ze speelden een vrolijke mars. Daarna kregen ze allemaal twee borrels jenever. Die jenever was eigenlijk voor mij bedoeld. Mijn vrouw had die nog bewaard van voor de oorlog.

Van alle kanten kwamen ze me toen verwelkomen. Ik had nauwelijks de tijd om mijn kinderen en mijn vrouw te omhelzen. Het deed me goed al die vertrouwde mensen, maar dáár had ik die hele tijd niet naar verlangd. Ik wilde mijn vrouw en de kinderen. Die kinderen waren zo blij dat ze mij terugzagen, ze lieten mij niet los. Ze hadden zoveel te vragen en te vertellen.

En mijn vrouw? Ook zij had mij zoveel te vertellen. Ze had mij twee jaar moeten missen. Ze had twee jaar naar dit ogenblik verlangd.

Eindelijk waren de mensen de deur uit. Mijn vrouw trok mij een andere kamer binnen en sloot de deur. Even wilde zij alleen zijn met mij. Haar ogen vulden zich met tranen. Heel dat verdriet van twee jaar afwezigheid en onzekerheid kwamen bij haar naar boven.

Ze sloeg de armen om mijn hals. Ze drukte haar gezicht tegen het mijne. Snikkend bracht ze eruit: "Vergeef mij jongen, het was ook mijn schuld. Ik had je nooit mogen laten gaan."

Blijft mij nog te vertellen hoe het verging met mijn twee lotgenoten, de twee Poolse officieren, die met mij in de gevangenis in Parijs hadden gezeten.

Wij waren goede vrienden geworden in het kamp in Stuttgart. Zij hielpen mij met allerlei zaken, maar vooral om de moed niet te verliezen. Zij zaten al twee jaar langer krijgsgevangen dan ik. Als ik een pakje naar huis mocht sturen vulden zij het bij met koffie en chocolade, die zij met dit doel opspaarden. Marian was in Polen een jongensnaam, met als verkleinnaam Mañec. Terwijl wij over het terrein wandelden tussen de barakken, stelde Marian mij een intieme vraag. Hij vroeg mij of ik het na de oorlog bij drie kinderen zou laten. Ik vertelde hem dat ik mijn vrouw beloofd had dat wij nog een kind zouden krijgen omdat zij nog graag een zoon wilde erbij wilde hebben. Ik beloofde hem dat het volgende kind naar hem genoemd zou worden ter herinnering aan onze kameraadschap.

Hij hoefde niet lang te wachten op zijn naamgenote. Precies negen maanden na mijn hereniging met vrouw en kinderen werd een blakende dochter geboren. Maar het was een meisje en Mañec is een jongensnaam. We hebben het kind toch Mañec genoemd en niemand heeft er ooit aanstoot aan genomen. Twee jaar later kregen we er nog een zoon bij.

Na de oorlog trouwde Marian met een meisje die uit een kamp in Polen wist te ontsnappen. Het werd een goed huwelijk. Precies veertig jaar na de oorlog zijn ze naar de naamgenote van Marian komen kijken in Rotterdam.

Mijn vrouw en ik zijn even later in New York op bezoek geweest. Het ging hun heel goed. Hij was gepensioneerd en verdeelde zijn tijd tussen New York en Florida.

Met Jan is het misgegaan. Ik heb een keer een brief van hem gehad uit Parijs. Op de brief die ik hem stuurde kreeg ik geen antwoord. Maar Marian vertelde dat Jan uit Parijs vertrokken was met een van de eerste emigrantenschepen. Vanuit New York reisde hij verder naar Canada. Daar ontmoette hij een meisje waar hij verliefd op werd. Ze was nota bene een Duitse. Ze trouwden, maar het werd een ongelukkig huwelijk, zodanig dat ruzie en een scheiding niet kon uitblijven.

Jan werd ziek, er was geen redding voor hem. Hij stierf na een langdurig ziekbed, alleen, verlaten, en verdrietig, in een vreemd land waar niemand zich om hem bekommerde.

 

J.H. Frenken. Rotterdam, najaar 2000.

 

Kamp Schoorl

bottom of page