Beelden uit mijn kinderjaren
trekken aan mijn oog voorbij
BEELDEN UIT MIJN KINDERJAREN.
Deze verhalen gaan over mensen en gebeurtenissen in een eenvoudig dorp in Zuid- Limburg in het begin van deze eeuw. Dat dorp heet Obbicht. U kunt het vinden aan de Maas, daar waar Limburg op zijn smalst is.
Het speelde zich allemaal af in mijn kinderjaren. De kinderen van toen zijn nu al erg oude mensen. Ik zelf ben nu al meer dan 90 jaar. Van die mensen zijn er niet veel meer over. Zij zouden kunnen getuigen dat alles wat ik hier schrijf een ware achtergrond heeft.
Soms kom ik nog wel eens door het dorp waar ik in 1907 geboren ben. Toen waren er nog geen auto's, tenminste dáár niet. Midden door het dorp loopt de heldere beek, waar de vrouwen op wasdag de was kwamen spoelen, maar waar ook door vele omwonenden het drinkwater werd geschept.
Als u nu door het dorp rijdt, zult u van die beek weinig meer kunnen zien. Die prachtige beek, waar wij urenlang aan konden spelen. Visjes vangen. Kleine zilverkleurige visjes, die blonken in de zon en ook grotere, de mannetjes, "de rodergassen" die een rode buik hadden. We vingen ze met de hand of met een netje van vliegengaas.
Die beek hinderde de bouwplannen. Ze is voor een groot deel weggewerkt onder de weg als een grote gesloten afvoerpijp. De kerk die het beeld van het dorp domineerde, omdat zij het middelpunt vormde, is afgebroken. De toren hebben ze laten staan.
Het kerkhof ligt heel mooi op de Hitsberg, de eerste heuvel van Zuid- Limburg. Vanaf die heuvel ziet u het oude dorp nog liggen, te herkennen aan de oude toren en de rode en grijze daken, half verscholen tussen heel oude fruitbomen en populieren. De straten waren vroeger verhard met kiezel uit de "Steinekoel", de grote steengroeve aan de rand van de eerste heuvel.
De Dorpsstraat en nog een enkele andere waren geflankeerd door open riolen. 's Zaterdags werden ze met de lange bezem in de richting naar de beek toe schoon geveegd. Alle vuil werd door de beek afgevoerd naar het naburig dorp waar het in de Maas verdween. Bij de ingang van de huizen lagen bruggetjes over de afvoergoot. Nu zijn die straten heel mooi geasfalteerd. De goten zijn onder de grond verdwenen.
De boerenhuizen hadden allemaal een mestvaalt voor de deur op de binnenplaats. Die oude huizen zijn nu omgebouwd tot echte moderne woningen, waarvan velen zelfs kleine villa's mogen worden genoemd. Vrijwel overal staat een auto voor de deur. Op straat zie je geen kinderen meer spelen. Ze zijn er vandaan gejaagd door het verkeer van auto's, vrachtwagens en motorfietsen.
Trouwens, er zijn bijna geen kinderen meer.
Een boerenkar of een kruiwagen zijn zeldzaam geworden.
In het lommerrijke bos kom je ook al geen kinderen meer tegen. Niet alleen omdat het "natuur beschermd" of "verboden" gebied is geworden. Maar de weinige kinderen die er nog over zijn, blijven liever thuis kijken naar de TV.
Wij kenden geen TV en zelfs geen radio. Wij hadden de beek, de bronnen, de bloemen en de Maas.
Heel vroeger liep de rivier recht door. Een rampzalige overstroming verwoestte meer dan drie eeuwen geleden het oude dorp met inbegrip van de kerk. (in 1643) Dat oude dorp lag toen binnen de bocht. Dat gebied binnen de bocht werd later bij België gevoegd. Ik weet nog goed dat veel bewoners van ons dorp van oudsher land hadden aan de overkant van de rivier. In de zomer haalden zij er hooi vandaan.
Na de afscheiding van België in 1839 was de verstandhouding met onze buren aan de overkant van het water niet zo best. In mijn jeugd was dat ook nog zo. Wanneer het water laag stond werd er over en weer met stenen over de smalle rivier gegooid. Dat ging gepaard met scheldwoorden.
Wij riepen: "Belzje kloat
Sprèng euver de sjloat
Braek hals en nak
In 't Belzjepak."
De Belgische jeugd schreeuwde terug: "Hollenjer, Braobenjer
Spekvraeter, koekoek.
Of.......... Hollese kiejaeskop! (kaaskop)
De maaje vraete dich van alle kentjen op (de maden vreten je van alle kanten op)."
De bocht in de rivier ligt net op de plaats waar Limburg op zijn smalst is, als het ware ingesnoerd in een ouderwets korset, zoals de betere dames nog droegen in mijn jeugd, als ze naar de kerk gingen.
Als je aan de dijk stond achter het café, waar de kleine veerpont lag, zag je heel in de verte links aan de horizon, de blinkende stroom te voorschijn komen bij Berg.
Recht voor je aan de overkant van het water in België lagen de uitgestrekte weilanden onder een diepgroen dak van kaarsrechte rijen hoge populieren, waarin de kraaien nestelden bij duizenden.
In de zomer schoof het water rustig en langzaam voorbij.
Hier en daar zag je een klein draaikolkje op plaatsen waar gebaggerd was om een vaargeul voor de schepen open te houden.
Rechts in de verte zag je de rivier weer verdwijnen in een scherpe bocht achter de dijk.
Die scherpe bocht werd de Elleba genoemd omdat hij iets van een elleboog weg had, heb ik altijd gedacht. Heel vroeger lag hier een eilandje in de rivier.
Als het water in de Maas 's zomers laag stond viel de bedding van de rivier langs de Elleba droog tot een mooi egaal kiezelstrand.
Achter de Elleba werd het gezicht op de verte ontnomen door een rij rechte populieren aan de Belgische kant.
In de winter kon de Maas van aanschijn veranderen. Ze kon opzwellen tot aan de bovenrand van de dijk. De draaikolken waren dan veel dieper en woester. De stroom veel sneller, met schuim op het onrustige water.
De Maas was dan bevaarbaar. Schepen voeren voorbij, getrokken door sleepboten, die luid begonnen te toeteren bij het naderen van het dorp.
Soms stond het weiland tussen de populieren in België onder water zover je kijken kon.
In strenge winters dreven ijsschotsen door de Maas. Ze schuurden en botsten tegen mekaar. Het lawaai was ver buiten het dorp te horen. De Belgische oever was enkele meters hoog. Tegen die oever groeiden biezen in grote struiken.
In het dorp aan de Belgische kant, daar waar vroeger de Maas langs liep, leefden nog mandenmakers van beroep. Maar in slechte tijden als er voor de mannen geen werk was, werden ook in ons dorp nog manden gevlochten. Dat gebeurde zittend op de vloer in de keuken. Dan lagen hele bundels biezen in de beek om vocht op te nemen waardoor ze soepel werden bij het vlechten.
Vanaf de Belgische oever gezien lag ons dorp verscholen achter de dijk. Alleen de toren en enkele rode of grijze daken staken er boven uit omgeven door de toppen van hoge bomen.
Verder naar het zuiden lag de weg naar het luxueuze kasteel.
De ingang kon je zien liggen aan het einde van de prachtige, met hoge kastanjebomen omgeven oprijlaan. De "allee" zoals wij die noemden. Een naam, nog overgebleven uit de Franse tijd.
Nog verder naar het zuiden lagen enkele huisjes. Je kon ze nog net onderscheiden tussen de rechte rijen boomstammen door, onder het zware groene dak van de "canada's" (populieren). Die waren stuk voor stuk in bezit genomen door de kraaien.
Die canada's beheersten het beeld van de "greendj", tussen de Maas en de hoger gelegen weg.
De "greendj" is wat men in het Nederlands de uiterwaarden noemt, ook wel de grienden. Soms liepen in de winter die grienden voor een deel onder water. Tot grote vreugde van de jeugd, die als het goed vroor, hier kon schaatsen of met de "iesstool", de slee, over het ijs kon glijden.
Je gebruikte twee pieken met een ijzeren punt om de primitieve slee voort te duwen.
De Aiesstool was een gezamenlijk product van de timmerman en de smid. De eerste timmerde het zitvlak en de zijkanten, de andere smeedde de ijzers eronder. De smid vervaardigde op het aambeeld ook de ijzeren pieken die aan een halve bezemsteel werden bevestigd.
Ieder jaar werd de "greendj" in percelen verpacht. In het voorjaar tot laat in de herfst brachten de kleine boeren er hun koe naar toe. Ze droeg een ketting om de horens en aan die ketting een dik touw van wel vier tot vijf meter lang.
Dat touw werd aan het uiteinde vastgemaakt aan een ijzeren of houten "stab", een spits paaltje, dat met een "tuurhamer" in de grond werd geslagen.
Zodoende konden de koeien een grote cirkel gras om het paaltje kaal kauwen.