VERHALEN IN 'VRIJE VOGELS'
Een rijksdaalder fooi.
Het gebeurde in 1933, bijna vijfenzestig jaar geleden. Ik was als beginneling gedetacheerd op Waalhaven. Dagelijks vloog ik met de eenmotorige Fokker F VIIa naar Haamstede, Vlissingen en terug. Han Kooper die twintig jaar later furore maakte als grote winnaar in de Christchurch race, had die dag het vliegtuig overgevlogen vanuit Schiphol en was toen net zo groen als ik in de verkeersvliegerij.
Als ik terugkwam uit Vlissingen, zou hij de machine weer naar Amsterdam terugvliegen en moest dus de hele dag op mijn terugkeer wachten op Waalhaven.
Daar had hij geen zin en bood aan om als tweede bestuuder- navigator 'voor noppes' mee te gaan. Hij zou dan ook de radio- telefoon bedienen. Die navigatie was niet per se nodig op het traject Rotterdam-Haamstede, de afstand was nog geen 60 km. Bij wijze van spreken kon je na het opstijgen Schouwen-Duiveland al zien liggen.
En toch ging er iets mis met die 'navigatie'.
Wij droegen beiden een miezerig klein gouden bandje om de mouw en de KLM-vink links op de borst. Als wij de platte, met goud gesierde pet niet ophadden, bleef er van uiterlijk vertoon als gezagsdrager van een F VIIa niet veel over.
Wij maakten ons gereed om in te stappen.
Het was een slechte dag voor de KLM: Tolk, de stationschef, had ons verteld dat er geen passagiers waren.
De mecanicien die de motor moest aanschieten, had vroeger nog als ketelbinkie op een zeilschip gevaren en riep: 'Moet je zien wat een fregat daar om de hoek komt zeilen! Die moet vast nog mee.'
Het fregat was een dikke, struise dame, ingeregen in een strak gespannen korset, waardoor zowel naar boven als naar beneden een en ander aanmerkelijk uitpuilde.
Ze droeg een breedgerande strohoed, met aan een kant lange gekleurde haneveren, erop geklemd door een bosje vuurrode kersen en gele pruimen.
Dat beeld is me altijd bijgebleven. Het geheel woog zeker honderd kilogram.
Ze stevende recht af op de grootste van ons twee. Dat was Han. Ze was zeker een kop groter dan ik, en de magere Han paste wel drie keer in haar omvang.
'Kan ik nog mee naar Haamstede?' vroeg ze buiten adem. 'Hoe lang duurt het eigenlijk naar Haamstede, mijnheer?'
'Niet zo lang mevrouw,' zei Han, 'hoogstends een half uur, we zijn er zo.'
'Ik heb haast ziet u, want mijn enige dochter is vandaag uitgerekend en dat kan wel eens moeilijkheden met zich meebrengen nietwaar? Het kan lang duren, maar het kan ook heel snel gaan en dan zou ik te laat komen.'
Han en ik waren nog niet aan trouwen toe en voelden ons niet de geschikte personen om met haar over verloskundige problemen in discussie te treden.
Ze werd door ons verwezen naar het houten kantoortje waar Tolk de scepter zwaaide, die had meer goud om de mouwen en zelfs sterren.
Even later kwam ze naar buiten met het ticket in de handen, we konden instappen.
Ze viel neer op de achterste zitplaats, tegenover de deur. Het duurde even voordat ze zich in de zetel had geperst.
We zouden haar een mooie vlucht bezorgen, een vlucht boven de wolken. Later dacht ik: 'Was ik er maar onder gebleven.'
De start was recht op het hotel af, tegen een flink oostelijk windje in. Ik trok het toestel op naar de wolkenlaag boven ons. Op ongeveer 1200 meter zaten we erboven, onder een blauwe hemel. Toen zetten wij koers naar Haamstede, scherend over de witte wolkenzee.
Ik zag haar zitten, ze genoot in stilte. Glimlachend tuurde ze naar buiten.
Han draaide de antenne uit, een 20 tot 30 meter lange kabel, waaraan een zware loden kogel hing die in een grote boog onder en achter het vlieguit werd aangesleept. Hij gaf door aan Schiphol dat wij over vijftien minuten in Haamstede zouden landen.
De optimist!
Het zou een hele tijd duren voor we het grasveld van Haamstede onder de wielen hadden.
Na nauwelijks tien minuten daar boven met de wolken te hebben gespeeld, besloot ik er maar weer onderuit te komen. Ik had verwacht boven Schouwen te zitten, maar ik zat boven water. We zitten boven de Grevelingen, dachten wij. Nog een eindje doorduwen, dan zou het vasteland wel komen.
Maar het kwam niet, we zaten al boven de Noordzee. Haamstede waren we voorbij gevlogen toen we door de wolken zakten, een flinke harde wind hadden we in de rug mee gehad.
Han wilde nog aan Schiphol onze positie vragen, dat duurde even.
Aan de witte strepen op de golven zag ik dat wij ook hier een harde wind mee hadden. Ik schatte dat wij niet met 150, maar met een vaart van bijna 200 km per uur op weg waren naar zuid-Engeland.
Het antwoord van Schiphol heb ik niet afgewacht, ik ging zuiver oost vliegen, dan zouden wij in ieder geval de kust aanlopen.
De positie kwam even later: we zaten een heel eind buiten de kust. En toen werd het optornen tegen de wind. In tegenstelling tot de snelheid die we eerst hadden, leek het toestel nu heel langzaam vooruit te komen. Heel lang vlogen we boven de witte windstrepen over de golven, voordat we de vuurtoren van West-Capelle zagen opdoemen.
Daar we ver uit de buurt waren van Haamstede, besloten we maar direct naar Vlissingen te vliegen. Daar moesten wij uiteindelijk toch naar toe.
De dikke dame kwam achter ons staan in de cockpit. Ik had haar in de cabine al een paar keer op haar horloge zien kijken.
'Zijn we nog niet in Haamstede?' vroeg ze ontgoocheld. 'We zijn al bijna een uur onderweg en we zouden er zo zijn.'
'Ja mevrouw,' zei Han, 'er is iets tussen gekomen. Over vijf minuten zijn we in Vlissingen.'
'In Vlissingen?' riep ze boos boven het motorgeluid uit. 'Maar mijnheer, daar wil ik helemaal niet naar toe! Ik wil naar Haamstede, naar mijn dochter, die mijn hulp misschien erg nodig heeft en nu brengen jullie mij naar Vlissingen.'
'Wij brengen u straks naar Haamstede,' zei Han nog. Maar ze was half huilend teruggevallen in haar stoel.
Zo landden we in Vlissingen. Bijna op schema-tijd om de terugreis te aanvaarden.
Gelukkig nam Gast, de KLM vertegenwoordiger, de zorg voor de klant over. Een uur lang met de boze vrouw in het kleine restaurant door te brengen leek ons niet aantrekkelijk. We lieten haar achter bij de gevulde koeken en de sausijzenbroodjes.
Langs de rand van het vliegveld liepen we naar de boerderij van Castel om met de eigenaar de aardbeienvelden te gaan bewonderen. Totdat Gast ons kwam halen. We konden vertrekken.
De nieuwe passagiers, twee heren, een hele lange en een korte, beiden getooid in donkergrijze pakken, stonden te wachten. Ze waren van de scheepswerf op weg naar het ministerie in den Haag.
'Heeft de dame nog iets gezegd?' vroegen we aan Gast.
'Ze was wel erg over haar toeren,' zei hij, 'maar ze heeft opgebeld naar haar familie en hoorde dat er nog niets aan de hand was, het kon nog wel een dag of twee duren. Toen was ze gerustgesteld.'
Ze had ook nog gezegd tegen Gast, dat ze ondanks alles van het vliegen had genoten.
Ze nam weer plaats op de laatste stoel. De heren kwamen vooraan zitten op ons verzoek, omdat op de uitreis het toestel toch wel staartlastig was geweest vanwege de honderd kg alleen achterin.
Daarop vlogen we laag naar Haamstede om onze passagiers wat van het landschap te laten zien.
Toen in Haamstede de motor was afgezet, wachtte de dame tot de heren waren uitgestapt. Daarna kwam ze naar de cockpit.
Mijn hand lag nog op het gashandle, toen ik voelde dat een mollige dameshand aan mijn duim zat te wriemelen. Ik dacht, wat krijgen we nou? Zo'n respectabele dame! Ineens voelde ik dat ze bezig was een groot geldstuk in mijn hand te schuiven.
'Asjeblief stuurman,' zei ze nog, 'bedankt voor de mooie vlucht.'
Meteen draaide ze zich om zonder mijn reactie af te wachten. Even twijfelde ik. Mocht je als integer vliegtuigbestuurder zo maar een fooi aannemen? Ik kende de voorschriften op mijn duimpje maar over dat onderwerp was ik nergens iets tegengekomen.
Ik toonde Han de blinkende zilveren rijksdaalder. 'Kan ik dat wel aannemen, zal ik het haar teruggeven?' vroeg ik.
'Ben je nou helemaal? Waar maak jij je zorgen over? We gaan er straks op Waalhaven een lekker biertje van drinken.'
Een rijksdaalder was toen een aardig bedrag. Het was de premie voor bijna twee uur vliegen.
Had ik niet 'dank u' moeten zeggen? vroeg ik me af.
Even keek ik in de cabine. Deze was bijna leeg. Nog net zag ik de achtersteven van de aanstaande grootmoeder met een beetje wringen door de uitgang verdwijnen.
Ik heb later nooit meer een fooi gekregen, van niemand!
J.H. Frenken in 'Vrije Vogels'