De nachtpost op Keulen
Een waar verhaal uit 1937
In het midden van de dertiger jaren werd door de KLM de vaste nachtpostdienst op Keulen ingevoerd. Onder de piloten was de mening over deze dienst nogal verdeeld. Sommige van de oudere vliegers kwamen op tegen het vliegen bij nacht. Ze gingen er vanuit dat een vlieger 's nachts in zijn bed hoorde te liggen in plaats van met zo'n kist door de duisternis te zwalken. Anderen vonden het een prachtlijntje.
Je hoefde maar vijf nachten per week Amsterdam-Rotterdam-Keulen v.v. te vliegen. Per nacht ongeveer twee uur.
Dat was niet veel. Nog geen tientje vlieggeld.
Maar er waren andere voordelen aan verbonden.
Je vertrok 's avonds om half elf van Schiphol en tegen vijf uur was je weer terug om in je warme bed te kruipen.
Intussen had je heel wat meer verdiend aan de nachtstarts en landingen, die ieder voor zich zeven gulden vijftig opbrachten. (8 x 7,50 = 60 ,-) Als je nagaat dat de gulden toen 15 maal zoveel waard was dan nu, dan legden die nachtvluchten toch geen windeieren. Bovendien was het een 'makkie', want je kwam niemand of niets tegen in de lucht. Je was volkomen vrij om te vliegen zo hoog als je wilde.
Alleen in de buurt van Keulen moest je uitkijken, want die nachtpostvliegtuigen uit verschillende landen van Europa kwamen ongeveer tegelijkertijd in Keulen landen, Belgen, Duitsers, Denen, enz.
Als het dan slecht weer was en speciaal bij mist kreeg je een landingsbeurt opgegeven en dan was het als maar heen en weer draaien boven het vliegveld op een bepaalde hoogte. Dan kon het wel eens gebeuren dat een van die kisten met een of ander smoesje de voorrang forceerde. En dat was niet prettig.
Er was ook een plezierige kant aan dat nachtpostvliegen.
Je landde in Keulen tegen half een. Daar werden de postzakken uitgeladen en gesorteerd. Tegen vier uur was het toestel weer beladen en kon je vertrekken. Je kreeg voor die paar uur in Keulen tien gulden nachtvergoeding. Maar je zou wel gek zijn geweest als je met die paar uur voor de boeg nog een hotel zou hebben opgezocht!
In het begin lieten de bemanningen zich met een taxi naar een cabaret brengen in de stad. Tegen de tijd dat het toestel geladen was werden ze daar dan door de ladingmeester opgebeld.
Toch namen die ritten naar de stad nog aardig wat kostbare tijd in beslag. Bovendien ging vijf dagen kijken naar hetzelfde danspaar je de keel uithangen.
Op een dag had Tipker, de vaste boordmecano op deze lijn, een ander adres voor ons gevonden. Hij bracht ons naar een typische, gezellige, vooroorlogse stamkroeg. Bij Jan von Werth.
Het was veel dichter bij het vliegveld. Je kon desnoods de afstand te voet afleggen.
Ik bewaar nog altijd de grijze stenen bierpul die ik cadeau kreeg toen ik de laatste keer de nachtpost heb gevlogen.
Er stond een warme, hoge kachel midden in de gelagkamer, waardoor je je 's winters helemaal thuis voelde.
Er waren altijd mensen aanwezig.
Er stond een grote stamtafel waaraan mannen en soms ook een enkele huisvrouw gezellig zaten te kletsen en te kaarten.
Achter de tapkast stond de bazin, een gezellige, vrolijke, dikke tante, met een houten spatel het overtollige schuim van de glazen bier af te schuiven. Achter haar een rek vol flessen, pullen en glazen. Boven dat rek was in oudduitse krullige letters een spreuk geschilderd: 'Mein lieber Freund bedenke wohl, dein gröszter Feind ist Alkohol, doch in der Bibel steht geschrieven, du solst auch deine Feinde lieben.'
Een radio hadden ze nog niet bij Jan von Werth en de TV was er nog niet. In een hoek van de gelagkamer stond een grammofoon die nu en dan van die vooroorlogse smartlappen voortbracht. Een paar daarvan klinken mij nog in de oren:
'In einer kleinen Konditorei da saszen wir zwei mit Kuchen und Tee. Und das elektrische Klavier spielte leise eine Weise für dich und mich.'
of
'Liebe war es nicht, nur eine kleine Liebelei,
Darum war es auch so schnell vorbei.'
Velen van u zullen zich deze liedjes nog herinneren van voor 1940.
De waard zelf, die wat omvang betreft ook aardig meetelde, bracht de glazen rond. Hij hinkte een beetje als gevolg van een schotwond in zijn been in 1917 bij Verdun.
Als hij even niets te doen had ging hij bij zijn vaste klanten zitten aan de grote ronde stamtafel.
Wij hadden afgesproken dat wij ieder slechts één pul bier zouden nemen en daarna als afzakker een flinke kop sterke koffie.
Als wij daaraan toe waren verdween de bazin naar de keuken om voor ons verrukkelijke braadworst of balkenbrei te braden. Een heerlijke braadlucht drong dan de gelagkamer binnen.
Na een paar nachten waren wij er al welgeziene gasten. We werden zelfs uitgenodigd om aan de grote stamtafel te komen zitten. Daar vloog de tijd voorbij met toepen of pokeren.
Op een maandagnacht in de winter van 1937 zaten wij weer lekker tevreden na een avond bij Jan von Werth in onze DC-2 op weg naar huis. Tipker, Jo en ik.
Passagiers waren er bijna nooit op deze dienst en als er al een was, dan was het een verdwaalde 'vrije' van het hoofdkantoor.
Met zijn drieën op de bok onder een heldere sterrenhemel.
Rustig zongen de motoren.
Onder ons sliep de wereld, nog in duisternis gehuld.
Links van ons in de verte dreef Eindhoven voorbij, als een dromerige, bleke vlek, doorstreept met witte lichtjes.
Tipker naast mij op de stoel van de tweede bestuurder was ingedoezeld. Nu en dan opende hij even de ogen, keek op het instrumentenbord en liet dan het hoofd weer zakken.
Wat een rust!
Maar beneden in de radiostations van Waalhaven en Welschap was het lang niet zo rustig.
Sinds ons vertrek uit Keulen hadden ze daar niets meer van ons gehoord en het was toch de gewoonte dat de marconist van het vliegtuig zich nu en dan kwam melden. Zeker als een belangrijk punt als Eindhoven werd gepasseerd.
Rotterdam had ons verschillende malen opgeroepen. Toen er geen antwoord werd gegeven hadden ze zich ongerust gemaakt en ze hadden Eindhoven opgeroepen of daar iets van het vliegtuig was vernomen. Of ze misschien het ronken van de motoren hadden gehoord? Ook dat niet. Misschien kwam de wind uit de verkeerde richting of waren wij te ver naar het noorden gepasseerd.
Toen op de herhaalde oproepen nog geen antwoord kwam begon de dienstdoende marconist op Waalhaven zelfs een beetje in paniek te raken.
Toen ik recht vooruit aan de talloze lichtjes Dordrecht herkende wilde ik het bericht door laten geven dat wij over vijf minuten op Waalhaven kwamen landen. Ik keek achterom.
Jo hing voorover boven zijn radioapparaat. De koptelefoon was van zijn oren gezakt. Hij leek in een zachte roes verzonken.
Het was hem niet kwalijk te nemen, want de omstandigheden zaten hem ook erg tegen. Ze hadden hem ingedeeld op dit lijntje, terwijl hij hartstikke verliefd was op een allerliefst grietje in Engeland, een heel eind buiten Londen.
Van de vrije zaterdag en zondag had hij geprofiteerd om haar op te zoeken. Om op tijd terug te zijn had hij het grootste gedeelte van de nacht in bus en trein doorgebracht. Met de KLM-machine was hij toen op Schiphol aangekomen. Van slapen was weinig terecht gekomen. Ik denk dat het biertje bij Jan von Werth hem de das had omgedaan.
Door een klap van mij op zijn toestel schrok hij wakker. Hij begreep mij direct toen ik hem de vijf vingers van mijn rechterhand voor de ogen hield. Er was even een pauze alsof hij op adem moest komen. Toen hoorde ik hem 'tikken'.
Vlak daarop stond hij naast mij. Verontwaardigd zei hij: 'Snap je dat nou?... Ze zijn vreselijk boos op ons.'
'Boos,' zei ik, 'waarom zouden ze boos zijn?'
'Ze wilden weten waar ik gezeten heb. Ze hebben mij wel tien minuten opgeroepen, maar wij gaven geen draad!'
'En wat heb je geseind?' vroeg ik.
Met een doodernstig gezicht, alsof hij die lui in Rotterdam nu eens flink de waarheid had gezegd, riep hij mij toe: 'Omdat er voor dit geval geen radiocode bestaat heb ik voluit geseind: 'Effe weze plasse'.
Hij zwaaide een papiertje voor mijn ogen en zei: 'Kijk zo heb ik geseind.' Op het papiertje stond in morsetekens iets wat op hetzelfde neerkomt, nl: /. ..-. ..-. ./ .-- . --.. . / .--. .. ... ... ./
Die week op de nachtpostdienst was Jo erg stil. Hij vreesde dat het voorval hem ernstige moeilijkheden zou bezorgen. Misschien wel zijn ontslag.
Toen hij hoorde dat de marconisten in Rotterdam er geen werk van hadden gemaakt, klaarde zijn gezicht op.
Ze hielde mekaar toch maar mooi de hand boven het hoofd, de marconisten van toen.
Kort na de oorlog ben ik nog eens in Keulen gaan kijken of het oude café van Jan von Werth er nog stond. Maar de hele buurt was weggevaagd door bommen. De hele stad was één grote puinvlakte, waarboven eenzaam de twee hoge torens van de kathedraal uitstaken. De bijna legendarische figuren Tipker en Jo Muller zijn dood. Ze hebben beiden fantastisch werk verricht voor de KLM tijdens en na de oorlog.
Er is geen nachtpostdienst op Keulen meer.
ES GEHT ALLES VORÜBER, ES GEHT ALLES VORBEI.....
J.H. Frenken