VERHALEN ALS ARTS
Het kindje, de geit en het mandje.
Het was in de droge tijd op het eiland. De zon geholpen door de Passaatwind droogde alles uit wat groen was geweest. De natuur was grauw en stoffig.
Uitgehongerd liepen de geiten te zoeken naar alles wat maar enigszins eetbaar was. Ze liepen langs de wegen en om de huizen op zoek naar papieren, kartonnen dozen en oude schoenen. De grond zelf was allang kaal gevreten. Begeerlijk keken ze naar de takjes van de naar een kant uitgewaaide divi- divi bomen. De grootste geiten konden, als ze op hun achterpoten gingen staan, de onderste takken net bereiken. Sommige dieren presteerden het om over een schuine stam zelfs in de bomen te klimmen.
Het huisje, waar ik naar toe was geroepen, lag in de vlakte niet ver van de zee. De muren waren geel geschilderd. Het dak bestond uit rode golfplaten. Een groene buitendeur leidde naar de voorkamer. Twee kleine ramen stonden ver open. Voor ieder raam wapperde in de wind een blauw gordijntje. Achter de vrijwel lege voorkamer lag een even grote achterkamer, die uitkwam op een binnenplaats. Deze was omheind met een haag van cactussen en planken. Het huisje zag er verzorgd uit.
Er woonde een zeeman met zijn jonge vrouw en hun kindje van ongeveer twee maanden. Op een middag was ik gebeld of ik direct wilde komen want het kind was door een geit gebeten. Ze konden geen auto krijgen om het wicht naar mij toe te brengen. De zeeman was op reis. Met spoed was ik naar de plaats des onheils gereden, want je kunt nooit weten wat zo'n geit kan aanrichten. Op het grote bed in de achterkamer vond ik het slachtoffertje.
Aan het linkerbilletje zag ik een oppervlakkige verwonding, bedekt met wat ingedroogd bloed.
Terwijl ik met het kind bezig was vertelde de vrouw mij het gebeurde. Ze had 's middags de kleine gevoed. Daarna had ze het kind met alleen een hemdje aan vanwege de warmte in een mandje gelegd in de voorkamer. Ze had mij dat mandje graag willen tonen, maar de geit was ermee vandoor. Haar man die op een tanker voer had het voor haar meegebracht uit Costa Rica. Het was een heel mooi kleurrijk mandje, gemaakt van zacht stro. Het kind kon er gemakkelijk in liggen en het kon er ook in gedragen worden. Er hoorde ook een strooien hoed bij. Die droeg zij zelf 's Zondags naar de kerk. Onderwijl dat zij doorbabbelde had ik de wond al ontsmet.
Het waren eigenlijk vier wondjes evenwijdig naast elkaar, alsof iemand met een metalen vork over de huid had gekrabd. Zij vertelde verder dat ze het mandje in de voorkamer op de houten vloer had gezet. De buitendeur had ze op een kier gelaten voor de frisse lucht. Opeens zag ze een geitenkop om de deur de kamer in kijken. Zwaaiend met beide armen had ze het brutale beest weggejaagd. Daarna was ze achter het huis de was gaan doen, nadat ze zich ervan overtuigd had dat de baby sliep. Plotseling hoorde ze de kleine huilen alsof hij van schrik wakker was geworden. Ze was naar binnen gevlogen. Daar zag ze tot haar ontsteltenis dat de geit al een groot deel van het mandje had opgekauwd terwijl de baby sliep. Het dier was heftig geschrokken toen het de in wanhoop wildschreeuwende vrouw zag aankomen. Maar een hongerige geit laat zich de maaltijd zomaar niet afnemen. Ze rukte het mandje van de grond daarbij rolde de baby eruit op de vloer. De kleine begon heftig te gillen. Daarop vloog de geit met de rest van de mand de deur uit. Nu was het mij duidelijk. Bij de laatste hap had er een stuk vel van het kind tussen gezeten.
Ik deed wat ontsmettingspoeder op de wond, daarop een steriel gaasje en een verbandje. Voor een antitetanus injectie vond ik de wond te oppervlakkig. Het valt allemaal erg mee stelde ik haar gerust. "Zeg dat wel dokter, "zei ze, "wat ben ik blij dat ik dat kind in dat mandje had gelegd."
Ik dacht wat zullen we nu hebben.
"Hoezo," vroeg ik.
"Dat zal ik u zeggen dokter. Als die geit dat mandje niet had gehad om te beginnen, dan had ze een stuk van het kind opgegeten."
"Ik moet er niet aan denken," huilde ze.
(1953)