Ervaringen met kabelbanen (1)
Naar de Schmittenhöhe.
In Tirol niet ver van Zell am See, bij de plaats Kaprun, ligt één van de langste, niet ondersteunde kabelbanen die ik ooit gezien heb. Deze loopt van de ene zijde van een dal naar de Schmittenhöhe, een skistation op 1968 meter hoogte.
De kabel loopt niet over masten, maar rechtstreeks vanaf een heuvel over een deel van het plaatsje naar de bergtop anderhalve km verderop. Deze zwevende kabelbaan is meer dan een kilometer lang. De cabines zijn, voor zover ik mij kan herinneren 2 x 3 meter groot. De ingang bestaat uit twee tegen elkaar schuivende deuren. Tegenover de deuren stond een bank.
Toen wij instapten, mijn vrouw, twee kinderen en ik, leek het dat wij de enige passagiers waren. Op het laatste moment echter kwam nog een grote zware man aanhollen. Met een denderende klap gooide hij de schuifdeuren tegen elkaar dicht. Van ons nam hij totaal geen notitie.
Vlak voor de deur bleef hij staan met zijn neus zowat er tegenaan. Ik dacht al meteen: die vent is getikt. Maar wat wil je?
Met een schok zakte de cabine op de kabel. De afstand tot de weilanden in de diepte onder ons werd steeds groter. De kinderen zaten stil te kijken door het raam naar die wondere wereld daarbuiten. Ze genoten, wij niet minder. Om ons heen was de stilte. Vaag hoorden wij het schuren van de wielen over de kabel.
Toen wij ongeveer tweehonderd meter hoog waren, begon die rare kerel voor de deur ineens heel kwaadaardig te brommen, alsof hem iets heel erg dwars zat.
En laat die knaap nu plotseling met een forse ruk de beide deuren opengooien! Hij ging vlak voor de opening staan, met zijn tenen aan de rand voor de vloer.
Hij staarde vlak voor zich uit naar de toppen van de bergen in de verte. Ik wist nu wel zeker dat het een geestelijk gestoorde was. En zo iemand moet je niet lastig vallen.
Ik begrijp nog altijd niet hoe die man minutenlang heeft kunnen balanceren op de rand van de gapende afgrond. We hadden hem met één vinger eruit kunnen duwen. Het zou mij niet hebben verwonderd als hij ineens naar beneden zou zijn gesprongen.
We gaven de kinderen een teken dat ze heel stil moesten zijn. Dat waren ze toch al door het zien van de diepte waar ze plotseling in staarden.
Als we die vent hadden gevraagd om de deuren dicht te doen, was hij misschien razend geworden en een gevecht met zo'n krachtpatser in een dergelijke kleine ruimte zou zeker in ons nadeel zijn uitgevallen.
We gingen vlak tegen elkaar zitten, de kinderen dicht tegen ons aan. Toen de cabine begon te stijgen aan de overzijde van het dal, gooide de man met een overdreven harde klap de deuren weer tegen elkaar. Hij bleef met zijn neus er tegen staan.
Wij voelden ons opgelucht.
Heel langzaam schoven wij omhoog langs het laatste steile deel vlak bij de berg. We stonden nog niet stil aan het kleine perronnetje of de dwaas gooide de deuren weer open. Als een bezetene sprong hij naar buiten en rende weg alsof hij achtervolgd werd.
Ik nam mij vast voor om nooit meer in een kabelbaan-cabine te gaan zitten als de deuren van binnen uit door de passagiers konden worden geopend.
En bij de terugreis hebben wij voordat we instapten, goed uitgekeken of die halve gare niet in de buurt was.
J.H. Frenken, Vrije Vogels, aug. 1996