top of page

VERHALEN ALS REIZIGER

Reiservaringen: Japan, dertig jaar geleden.

 
Negentienzesenzestig.

 

Een vriend van mij was kort geleden in Japan geweest. Hij kwam maar niet uitgepraat over alle eerbetoon dat hij daar ontvangen had. Toen hij aankwam op het vliegveld, stond er al een mooie, opgepoetste, grote, praktisch nieuwe Toyota voor hem klaar, met geüniformeerd chauffeur. Jammer genoeg praatte de chauffeur geen woord Engels. Die auto was ter zijner beschikking gesteld gedurende de vier dagen dat hij in Tokyo was, en hij had zich overal naartoe laten rijden.

Ik moest aan dit voorval denken toen wij, mijn vrouw en ik, zelf met het vliegtuig in Tokyo arriveerden, want bij de uitgang stond net zo'n mooie nieuwe Toyota, met een chauffeur in uniform, die ook geen woord Engels sprak. Ik vroeg mij af of dit dezelfde airconditioned Toyota was die indertijd aan mijn vriend ter beschikking was gesteld.

Wij werden direkt naar ons hotel gereden. Het Tokyo Tower Hotel. Wij kregen een kamer op de vijftiende verdieping. We besloten een dutje te nemen, om daarna van de stad te gaan genieten. Daarna deed ik mijn kamerjas aan om de situatie in een van de luxe armstoelen te overdenken.

Ineens schoot me te binnen dat er in Tokyo nog al eens aardbevingen voortkwamen, en dat het toch altijd goed is om te weten waar de nooduitgangen zich bevinden. Ik zei tegen mijn vrouw dat ik even in de gang ging kijken waar de nooduitgang mocht zijn.

Toen ik bijna een uur later nog niet terug was, werd ze erg ongerust. Ze stond op het punt om de receptie op te bellen: hoe kon zij weten in welke noodsituatie ik terecht was gekomen.

Ik was de lange gang al zeker vijftig meter afgelopen toen ik aan het einde in een hoek een opschrift EXIT zag. De deur ging gemakkelijk open. Ik stond op de hoge trap die langs het gebouw loopt. Vol bewondering keek ik naar het enorme, er naast liggende gebouw van de Tokyo Tower zelf, dat een nabootsing is van de Eifel Toren. Toen floepte de deur achter mij dicht. Op slot! Er was geen manier om ze weer open te krijgen. Geen handvat; geen alarm bel. Ik zat volkomen vast.

Voor mij was er alleen die zig-zaggende afdaling langs het dertig verdiepingen hoge hotel. Er bleef mij niets anders over dan al die trappen maar af te dalen. Eerst ging het gemakkelijk, maar later moest ik af en toe stil staan om weer een beetje bij te komen van de pijn in mijn kuiten.

Toen ik bijna beneden was ben ik op de ijzeren trap gaan zitten. Daar heb ik toen - om mijn duizeligheid kwijt te raken - wel tien minuten gerust. Ik stond op het punt om een flinke gil te geven, maar dat zou weinig geholpen hebben. Op een of andere manier moest ik toch de grond bereiken. Nog een keer ben ik even gaan zitten voor ik het aandurfde om met stijve benen over te lopen naar de ingang van het hotel. Ik keek door de grote ramen.

Maar wat ik daar zag zal mij het levenlang bijblijven. De hele benedenzaal bij de receptie stond vol mensen in prachtige kleding. De mannen in smoking of avondkleding; de vrouwen in prachtige kimono's of in westerse gewaden met diepe decolletages. Ze stonden dicht op mekaar, in afwachting tot het sein dat het feest zou beginnen. Wat voor een feest weet ik niet, maar het leek mij een druk bijgewoonde bruiloft. En daar moest ik doorheen in een kamerjas en op pantoffels.

Vanaf de plaats waar ik stond bij de deur moest ik me diagonaal een weg zien te maken door de hele receptie zaal vol met geparfumeerde mensen naar de liften aan de andere kant. Ik heb op mijn lippen gebeten. De gedachte aan mijn vrouw die op de vijftiende verdieping zeker angstig op mij zat te wachten gaf mij nieuwe moed. Met alle wil die ik kon verzamelen baande ik mij een weg. Ik voelde dat ik afkeurend werd bekeken. Op zo'n groot feest zo'n indruk te maken! Een indringer die de nette gasten opzij duwde en steeds maar "sorry", "sorry" zij. Eindelijk was ik in de lift. Gelukkig; ik hoefde niet te wachten, ik kon zo naar binnen duiken. Ze keken allemaal, maar het kon me niets meer schelen.

Eindelijk kon ik onze eigen kamer binnen gaan. Daar zat mijn vrouw in tranen. "Waar ben je geweest? Hoe kun je me zolang alleen laten?" Ik was buiten adem. Met moeite vertelde ik haar van mijn speurtocht naar de nooduitgang. Ik had gedacht dat ze zou zeggen: waarom doe je ook zo stom? Maar ze was veel te blij dat ik terug was.

 

Het verhaal begint eigenlijk in Rio de Janeiro. Wij waren daar omdat ik aan een congres wilde deelnemen. Toevallig waren wij gelogeerd op een van de grote hotels aan de Copacabana, waar ook een belangrijke Japanse dame logeerde die voor een ander congres in Rio was uitgenodigd.

Zij was een nog al opvallende figuur omdat ze hardnekkig bleef rondlopen in dure kimono's waarvan zij er blijkbaar een hele voorraad meesjouwde, want we zagen haar niet een keer in dezelfde uitrusting. En wat voor kimono's! zuiver zijde met geborduurde motieven, waarbij zuiver goud en zilverdraad was verwerkt..

Ze liep met korte pasjes voortschuivend op haar hoge, dikgezoolde houten japanse klompschoentjes, waarboven spierwitte sokken echt huiselijk aandeden. Ze was klein; de houten blokjes hielpen haar om groter te lijken. Ik schatte haar om de vijftig jaar, maar het kan ook vijfendertig of vijfenzestig zijn geweest. Haar prachtige zware zwarte opgestoken haardos gaf daarvoor geen enkele betrouwbare aanwijzing. Ik vermoed dat haar hoofdtooi niet speciaal was bijgewerkt daar zij over het algemeen eerlijk en oprecht voor den dag kwam.

Wij ontmoeten haar op een cocktail partijtje aangeboden door martini vermouth, waar zij bij ons aan de bar kwam staan alsof wij oude kennissen waren. Ze voelde zich tot ons aangetrokken. Ik geloof dat het kwam omdat wij ons wat haar kleding betreft neutraal opstelden, terwijl de anderen hun ogen niet van haar afhielden. Ze voelde zich echt als een vreemde eend in de bijt. 's Avonds maakte mijn vrouw haar uitgebreide complimenten over haar prachtige kimono, hetgeen zij met een hoofdknik aanvaardde.

De volgende middag werd er in ons hotel een pak voor mijn vrouw bezorgd: het was de kimono waar mijn vrouw zo weg van was. Ze spreidde hem uit op het bed en genoot van het prachtige borduursel. Ik zei "Een heel mooi ding, maar wat moet je daar nou mee?" Dat zag ze ook wel in, "want", zei ze, "als ik dat ding aan doe, dan zeggen ze dat ik van de kermis ben weggelopen". Heel voorzichtig werd de kimono weer ingepakt, en terug gestuurd naar de eigenares. Ik verwachtte dat daar nog een berichtje over zou komen, maar we hoorden niks. Het was zeker fout geweest.

De dame sloot zich min of meer bij ons aan; om veiligheidsredenen dacht ik later. Toen ze hoorde dat we van plan waren naar Peru te gaan als extra etappe op de terugreis heeft ze zich bij ons gevoegd. Ze heeft met ons Cuzco en Machu Pichu, de verborgen voormalige hoofdstaf van de Inca's bezocht. Ik herinner mij dat ze ons ook heeft vergezeld naar de grote markt in Lima. Daar zaten al die Peruaanse vrouwen achter hun aanbiedingen van vruchten, groenten en eieren, alsook van zelfgebreide sjaals, borduurwerk, en bolle hoeden zoals ze zelf droegen. Mannenhoeden waren het, allemaal van hetzelfde model, eentonig, zonder variaties. Toen wij met haar langs de stalletjes liepen, veroorzaakte dat bijna een opschudding. Iedereen kwam naar haar prachtige kimono kijken. Ik kan me indenken dat zij zelf zich een beetje onprettig voelde. Vooral toen wij ineens tegen een openbare slachterij kwamen te staan; alles ook even bloedig. Het beest lag uitmekaar gesneden in stukken overal op straat.

Die avond, logeerde we weer in een groot, eeuwenoud hotel in Cuzco, heel gezellig. We zaten aan de grote haard te vertellen. Zij probeerde ons enkele beleefdsheidsvormen van Japan uit te leggen, want we hadden al laten doorschemeren dat we vandaag of morgen toch ook eens naar haar mooie land zouden komen kijken. Ik herinner mijn nog dat zij mijn vrouw uitlegde hoe de japanners elkaar begroeten: de handen tegen elkaar als in gebed, en dan buigen. Wie het diepste buigt is eigenlijk de mindere; wie het meeste te vertellen heeft buigt nauwelijks. We hadden er wel enige moeite mee. Maar het was toch al een kleine leerschool voor onze voorgenome reis naar Japan.

 
Negentienzevenenzestig

 

We landden op Narita, de luchthaven van Tokyo op een stralende morgen. De alvorens beschreven chauffeur met de witte handschoenen stond op ons te wachten. Hij sprak zoals vermeld geen Engels, en dus kwamen wij niet te weten op wiens bevel hij ons heeft afgehaald. Wij vermoedden dat het onze Japanse vriendin is, maar daar kwamen we nooit achter. Hij bracht ons naar ons hotel.

Na mijn avontuur met de nooduitgang belde de telefoon. Het is de Japanse die ons uitnodigde te lunchen bij het Tokyo Prince Hotel. Eerst bezochten we de bovenste verdieping van het hotel. Dit was toen een bezienswaardigheid: de hele verdieping draaide in een uur 360 graden rond. We hadden een prachtig uitzicht over de stad. Hier werd ons een japans aperitiefje aangeboden door onze gastvrouw die was gekleed in een van haar mooiste goud-op-zwart geborduurde kimono's. Ze had de overvloedige haardos op zijn japans opgestoken met keurige spelden.

Toen gingen we met de lift naar beneden, waar we terecht kwamen in der merkwaardigste gelegenheden van Tokyo: de kelder van het hotel was door schermen ingedeeld in vierkante vlakken van ongeveer vijf bij vijf meter, mooi gedecoreerd met japanse beschilderingen waar vooral veel goud in verwerkt was. In het midden van ieder lokaaltje bevond zich een grote lage tafel. Er waren geen stoelen. De bedoeling was dat je op de knieën voor die tafel ging zitten met de hielen naar buiten.

In een hoek van de kamer stond de kok in tenue die met de hand telkens een stel grote garnalen oppakte uit een mand en in een grote pot kokend wierp dat voor hem stond te borrelen. Deze beweging ging gepaard met een langgerekt gepiep en gejammer van onze toekomstige maaltijd. De slachtoffers waren het niet eens met de kok en trachtten aan hun lot te ontsnappen door uit de ketel te springen, hetgeen aan enkelen gelukte. Maar de kok was er als de kippen bij om ze weer bij elkaar te vergaren en ze opnieuw in het kokend water te gooien. De garnalen vielen buitengewoon in the smaak.

Daarna kregen we twee kommetjes voorgeschoven waarvan het ene een geklutst ei bevatte, en het ander vierkante stukjes gebraden vlees zo groot als suikerklontjes. En dat viel niet mee. Want je moest het vlees met een vorkje door het ei halen en dan zo opsloeberen. Bij de eerste hap zag ik mijn vrouw al kokhalzen. Ik vermoede dat mij hetzelfde zou gebeuren, maar toen zag ik voor mij op tafel een fles sake staan. Ik aarzelde niet me daarvan een groot glas in te schenken. En toen gleed de delicatessen zonder moeite, maar met grote slokken sake, naar mijn slokdarm.

Ik zag dat mijn vrouw het zaakje onmogelijk kon verwerken. Of de japanse dat ook gemerkt heeft weet ik niet, maar ze stond even op om te telefoneren, zei ze. In werkelijkheid, geloof ik, deed ze dit om mijn vrouw de gelegenheid te geven om de rommel in haar tas weg te bergen.

Het menu bestond verder uit gebakken zeewier en vis. Hele verse vis, waar repen van de zijkanten van de nog levende vis werd afgesneden en zo werd opgediend. Het arme dier werd dan weer in het aquarium terug gezet. Verser kan het niet. In vergelijking tot wat komen zou was dit nog lang niet het ergste ervaring.

Voor ons was het ergste de pijn in onze knieën.
In het begin viel het wel mee, maar na tien minuten was het niet meer uit te houden. Geen westerse mens die daar tegen kan. Langzaam zag ik het been van mijn vrouw zich strekken onder de tafel, even later gevolgd door het andere been. Daarop kreeg ik ook moed. Binnen een paar minuten zaten we allebei heel gemakkelijk gewoon op de vloer.
Hoe konden wij weten dat dit je in japan als een grote fout wordt aangemeten. Maar liever een grote fout dan die ellendige pijn in je knieën.

Tegelijkertijd met ons aten in een aangrenzend lokaal enkele leden van het Berlijns Philharmonisch Orkest ook van dezelfde zaligheden. Maar ik zag al dat zij na tien minuten niet meer aan de tafel zaten maar lagen. Daarom hoefden wij ons ook niet te schamen, vond ik.

Toen de lunch was afgelopen bedankten wij onze japanse hartelijk, en ze nodigde ons uit om de volgende dag bij haar thuis iets te komen gebruiken. De witte handschoenen brachten ons weer naar het hotel terug. Waarom weet ik niet, maar ik had een gloeiende pest gekregen aan deze kerel. Mogelijk had hij tegen de Hollanders gevochten in Indonesië maar daar kon ik mijn genoegen in Japan toch niet door laten ontnemen. In ieder geval probeerde ik om zo spoedig mogelijk van die knaap af te komen, zonder onze japanse gastvrouwe voor het hoofd te stoten.

De volgende dag bracht een taxi ons naar haar woning -- een betrekkelijk klein huisje met aan de voorzijde een tiental houten trappen. Terwijl wij naar boven klommen, kwamen twee in een grijze kimono geklede dames naar buiten. Ze bogen diep voor ons. Op dat moment herinnerde zich mijn vrouw de lessen in japanse beleefdheid die we in Peru hadden gekregen. Buig dieper als je de status van de andere partij niet zeker weet. Onze japanse gastvrouw kwam ons te hulp. "Het zijn mijn bedienden", zei ze om een einde aan de wederzijdse buigerij te maken. We hadden weer wat geleerd.

Daarop werden wij door onze gastvrouw rondgeleid door het gehele huis. En wat we daar zagen hadden we nooit kunnen verwachten: namelijk een enorm grote poppenverzameling. Zo groot was die, dat er eigenlijk voor een behoorlijke zetel geen plaats meer was. Zij vertelde ons dat dit op een na de grootste poppenverzameling ter wereld was. De enige die een nog grotere verzameling had, beweerde ze, was koningin Wilhelmina van Nederland.

Nadat wij onze bewondering over haar collectie hadden uitgesproken, gingen wij aan tafel. Inmiddels was er iets bijgekomen waarvoor een japanner een heilige schrik heeft: ik was plotseling snotverkouden geworden. Ik moest vrijwel onophoudelijk niezen en hoesten. Ik bood mijn verontschuldigingen aan en zei dat als ik dat geweten had, ik ons bezoek zeker had uitgesteld. Maar zij wilde er niets van weten. We hebben het diner tot een goed einde gebracht, maar ik schaamde me toch want geen japanner zal op bezoek gaan as hij verkouden is. Het was onze tweede grote fout in Japan.

Een dag of zo later lag er weer een uitnodiging. Ditmaal voor het Kabuki theater. Als U ooit in Japan komt, moet U een kans om deze merkwaardigheid te zien niet overslaan. De voorstelling neemt plaats in een grote zaal.

Het was een heel mooie enscenering die ons werd voorgeschoteld. Een eenzaam huis in de sneeuw. Het sneeuwde zelfs tot in de zaal. In het huisje, dat er heel gezellig uitzag was een vrouw bezig met koken. Het rook er sterk naar patates frites. Zodanig zelfs dat de hele zaal onder deze aangename geur kwam te zitten, en de japanse bezoekers deze aroma aangenaam op snoven.

Toen kwamen er ook twee bandieten aansluipen. Maar de politie zat er achter aan. Die kwamen binnen via een bruggetje dat over de zaal heen was gelegd.
De arrestatie van de bandieten ging met het nodige lawaai gepaard. Er werd hard met stokken geslagen op de houten vloer, alsof de hele vloer vernield moest worden.

Daarna zagen we een door de japanners zeer geapprecieerd stuk. De regering was het niet eens met de opinie van een van de regerende ambtenaren. Het kwam zelfs zo ver dat die ambtenaar met een groot lang zwaard werd doorstoken. Het wapen ging naar binnen in zijn maagstreek, en kwam er voor de helft aan de rugzijde weer tevoorschijn.
Wie gedacht zou hebben dat de ambtenaar nu dood neer zou vallen had het mis: want de ambtenaar kreeg nog de gelegenheid om zijn hele rede van wel tien minuten af te maken alvorens hij met het zwaard in zijn buik dood achterover neer tuimelde.

Al deze handelingen werden begeleid met geluiden -- het kloppen van houten blokken tegen mekaar, het schreeuwen en pijnlijk gillen, enzovoorts. In ieder geval veel lawaai.
Na deze tweede voorstelling vonden wij het welletjes, en keerden naar het hotel terug.

Dank zij onze gastvrouw kregen we de volgende dag ook een introductie naar het keizerlijk paleis, waar een tentoonstelling plaats vond van de keizerlijke schatten. Ook wij werden genodigd om het gastenboek te tekenen; we vonden dat onze handtekeningen toch maar miniem afstaken bij de geweldige figuren die de japanners produceerden.

Dit keizerlijk paleis heeft een eigenaardigheid die U zelden ter wereld zult tegen komen: wanneer U door de gangen loopt, dan zal het U opvallen dat U van alle kanten piepen en kraken hoort. Dit was niet het resultaat van slecht vakmanschap. Het was op deze manier gebouwd als voorzorgsmaatregel tegen sluipmoordenaars en dieven. Die zouden zichzelf onmiddellijk hebben verraden.

Onze gastvrouw bracht ons ook naar enkele van de prachtige japanse tempels. Voor die tempels staan meters grote porseleinen bakken waarin houtvuren branden. Het is vooral de vrouwelijk jeugd die om die bakken staat geschaard om zich ceremonieel te laten bewaaien met de rookgeur van het geparfumeerd hout om de gunsten van de goden te verkrijgen.

Er was nog een andere reden waarom ik van onze chauffeur af wilde. Ik wilde namelijk een rit maken met de supersnelle trein tussen Tokyo en Kyoto, en mij te goed doen aan de lunch van wereldnaam; namelijk biefstuk van koeien die met bier gevoed zijn om hun vlees mals en sappig te maken.

En zo stonden we dan op een middag voor ons op het perron aangegeven nummer aan de beroemde trein. We zaten nauwelijks op onze gereserveerde plaatsen of een stoere japanse kwam ons halen voor de lunch in de restauratie wagon. Ook dat was weer een gebeurtenis op zich zelf.

We kregen een soort schort voor met lange mouwen die tot hoog aan de hals was gesloten en toen werden voor ons de grote platte borden neergezet met een heerlijk geurende lap vlees die bijna het hele bord bedekte. Ik vraag mij alleen af of die koeien niet voordurend hopeloos dronken zijn geweest, indien ze alleen of voornamelijk met bier gevoerd werden.
Maar het was wel lekker, en een beetje moeilijk om door die grote hoeveelheid heen te komen.
Ik moet zeggen dat ik van het landschap niet veel heb gezien daar mijn aandacht vanwege het door bier zachtgekomen vlees helemaal in beslag werd genomen.

We brachten ook nog een bezoek aan Mount Fuji, en hadden het geluk dat de top van de berg deze dag niet door wolken was verborgen. Ook bezochten we de "big hell", een uitgebreid landschap vol met dampende en rokende geysers. Men kan op er houten gangpaden tussendoor lopen.

We besloten de nacht door te brengen in een hotel, maar eerst onze magen te vullen in een restaurant van naam waar je een kimono aan moest trekken voor je aan tafel ging. Er waren een twintigtal gasten die allemaal al vrolijk aan de sake zaten toen wij binnen kwamen. We hoefden ons nergens voor te schamen want alle gasten hadden dezelfde neutrale kimono aan. Hier maakten wij kennis met een uitvinding die zeker tot de vooruitgang van Japan heeft geleid. Werd je vroeger en nu meestal nog steeds geacht met op je gekniede benen te zitten (en als westerling na korte tijd erg pijn te leiden), dan was dit probleem hier op ingenieuze wijze opgelost. Onder de tafel was namelijk een gat vrij gelaten waar je rustig je benen in kon plaatsen en bewegen, mits je rekening hield met je buurman. We hebben er voortreffelijk gegeten. Na afloop werd er nog een foto van ons gemaakt.

De volgende dag namen we de trein naar Hiroshima waarover wij zoveel hadden gehoord en gelezen. Er was ons verteld dat na de ontploffing van de A-bom niet veel van de stad meer over was, en dat er geen groen meer was te bekennen.
Dat was niet waar. Want juist in Hiroshima stonden alle bomen dicht in blad en bloem.

Op de plek waarboven de Atoom bom is ontploft bevindt zich de grote vredesbel waarvan iedere bezoeker verwacht wordt dat hij enkele slagen met de hefboom op de zware klok geeft.
Ook wij hebben dit gedaan. Daarna liepen we de boulevards af.

De eigenaar van het hotel waar we logeerden had voor mij een speciaal bezoek weten te arrangeren met de directeur van het A-bom hospitaal. Het was een zeer charmante man, die bereid was mij door het hospitaal rond te leiden.
Hij vertelde mij dat van de mensen die nu in het hospitaal logeerden over enkele dagen maar weinig nog in leven zouden zijn. Zij leden aan een ziekte in het bloed. Hijzelf zou er ook niet aan ontkomen. Toen de bom viel stond hij op het station en had nog enige bescherming door de muren om hem heen.

Hij liet mij binnen in de kamers waar de zieken die aan het einde waren met hun families konden logeren. In de kamers hadden zij stook en kook gelegenheid.
Het was de bedoeling dat deze mensen zo lang mogelijk bij hun familie konden blijven. Hij liet me een man zien die in de bestraling had gezeten en wier ondergoed nu nog op zijn lichaam stond afgetekend. De straling was zo fel geweest dat de ramen van de vensters hier en daar op de muren bij de trappen stonden afgetekend.
Eerst nu besefte ik wat een vernietiging Hiroshima had betekend. Maar er was toen al - dertig jaar later - weinig meer van de gevolgen te zien.

Daarna namen we de boot naar Hashimoto, wiens standbeeld aan de parel haven staat. Hij was de uitvinder van de moderne parelcultuur. Van hieruit ziet men ver op de zee de vlotten liggen waar de parels worden gekweekt. Voor het vermaak van de toeristen zijn daar konstant drie parelduiksters bezig om oesters uit de bodem van de zee op te halen in een mandje dat dan uitvoerig wordt getoond. Eigenlijk nep, want in de mandjes bevindt zich telkens maar één oester. En de toeristen hebben meer belangstelling voor de kletsnatte tegen het lichaam klevende dunne hemden van de uit het water opduikende oestervissertjes dan voor die ene oester.

Hier bezochten wij ook het grote parelverkoop centrum. Daar kocht ik voor mijn vrouw op voorspraak van onze gastvrouw een pracht van een parel collier, waar ze haar hele leven trots op is geweest.

 

bottom of page