VERHALEN ALS ARTS
De duizendpoten.
Over het algemeen is er stilte en rust in huis als er een kleintje wordt verwacht. Dat kan wel eens anders uitvallen.
Wie van u enige tijd in Mexico heeft doorgebracht zal wel eens midden in de nacht gewekt zijn door de vrolijke, maar dán door u verwenste blaasmuziek van de Mariachi's, die buiten op straat alsmaar weer de mananita's ten gehore brengen. Iedere keer als in het huis het kermen door een wee begint, heffen ze de instrumenten en blazen er vrolijk op los om de kreten van de aanstaande moeder te overstemmen, maar vooral om de kleine in vreugde geboren te laten worden. Is de wee voorbij dan stopt de muziek. Dit gaat net zo lang door tot de kreetjes van de pasgeborene het teken zijn dat het nu genoeg is geweest. Dan valt weer de stilte in de straat en kunt u weer slapen.
Maar ik wil het niet hebben over Mexico. Ik heb ook in de West wel eens een onrustige bevalling meegemaakt.
Op een nacht werd ik door een vrouwtje van een veertig jaar uit mijn bed gehaald. Of ik maar direct mee wilde komen want haar dochter moest bevallen. Ik vroeg me af of die dochter al eens bij me was geweest, want het gebeurde nogal eens dat ze om een of andere reden niet bij de vroedvrouw wilden bevallen. Ja, ze was mijn patiënte. Later bleek dat ze maanden geleden één keer bij mij op spreekuur was geweest. Ik trok gauw broek en hemd aan en stapte met blote voeten in mijn pantoffels. Mijn vrouw ging mee om mij te helpen als het nodig was.
En het was écht nodig!
Het begon al toen de vrouw mij wees om de hoofdweg te verlaten. Er was verder geen weg meer. In de lichten van de auto stonden de cactussen als spookachtige hoge kandelaars afgetekend tegen de duisternis. Slingerend tussen die cactussen door bereikten wij over dor gras, struiken en stenen, een armoedig klein huisje van planken, bedekt met een dak van stro en palmbladeren. Een deur in het midden leidde over een platte steen direct in de voorkamer. Daar lagen verspreid over de vloer vijf zwetende kinderen van drie tot tien jaar in diepe slaap verzonken. Ze lagen gewoon op de planken. Het rook er niet al te best. Wij liepen er voorzichtig om heen in het half donker.
Aan het plafond brandde een armzalig klein lampje van hoogstens tien watt. Ik kon het nauwelijks verlichting noemen, ik had meer vertrouwen in de zaklamp die ik bij me droeg. De blinden waren dichtgetrokken voor de muskieten, en mogelijk om de boze geesten buiten te houden. Het was er benauwd warm.
Achter de voorkamer lag de keuken. Door een achterdeur in deze keuken gingen we weer naar buiten naar een gebouwtje dat je meer een hok dan een huisje kon noemen. Hier was geen licht. Uit de rommel in de keuken wist het vrouwtje een petroleumlamp op te vissen en aan te steken. Daarmee moest ik me maar behelpen. Gelukkig hadden wij de zaklamp nog. Langs de achterwand van het huisje stond een houten bed, dat door een amateur schrijnwerker in mekaar was getimmerd. Mogelijk door de afwezige vader.
Op dat bouwsel lag in barensnood de dochter, een meisje van zo'n achttien jaar in afwachting van haar eerste kind. Ze vertelde dat ze maar één keer bij me was geweest op spreekuur om de eenvoudige reden dat ze van de vader geen geld kreeg om op controle te gaan. En een vroedvrouw was er ook niet aan te pas gekomen. Haar moeder had getalmd om mij te roepen omdat ze tevergeefs gewacht had op de vader van het kind om de dokter een voorschot te kunnen geven. Dat het hoog tijd was kon je wel zien, want de schedel van het kindje stond al op het punt om geboren te worden. Ze had heftige weeën. Graag had ze willen schreeuwen van de pijn. Ze beet zich op de lippen. Ze klampte zich vast aan de planken van het bed om geen herrie te maken en haar zusjes en broertjes niet te wekken. Het was een dapper meisje.
Ik probeerde haar veel te laten zuchten om inscheuren te voorkomen. Tenslotte moest ik toch ingrijpen om erger te voorkomen. Het achterhoofdje floepte door en een pracht van een jongetje werd geboren. Intussen liep de moeder van het meisje alsmaar gebukt door de kamer met de petroleum lamp vlak bij de vloer alsof ze iets belangrijks had verloren. Ik vond het vervelend worden en zei op nogal bitse toon: "waarom loopt u toch met die lamp om me heen? Bent u iets kwijt?"
"Neen dokter", zei ze, "ik ben niets kwijt, maar er zitten hier zoveel duizendpoten onder de vloer en die kruipen soms door de spleten naar boven. Als ik er een zie trap ik hem dood, maar gat u gerust door, ik zal zorgen dat u er geen last van krijgt." En ze begon weer gebukt te zoeken.
Ik griezelde, als ik ergens een hekel aan heb dan is het wel aan duizendpoten en schorpioenen. Ze kruipen stiekem in je bed onder de lakens. Toen wij pas op het eiland waren en mijn vrouw op een avond het laken terugsloeg, vonden wij een heel groot exemplaar dat zich daar gevestigd had. Sindsdien gingen wij nooit slapen zonder een grondige inspectie van het bed en zonder er zeker van te zijn dat de klamboe degelijk onder de matras was ingestopt. In het oude plantershuis waar wij woonden hadden wij ook al eens een duizendpoot van wel twintig centimeter lengte op bezoek gehad. Dat gebeurde op een avond dat wij met kennissen in de grote voorkamer zaten te praten. Plotseling voelde mijn vrouw iets kouds langs haar blote kuit omhoog kruipen. Ze schrok zo hevig dat ze met een ruk haar onderbeen omhoog gooide en haar schoen over de bezoekers heen door de kamer vloog, onmiddellijk gevolgd door het lange kronkelende beest.
Maar ik kon niet teveel nadenken: er moest nog een wond gehecht worden, ook al had ik het akelige gevoel dat ieder ogenblik zo'n beest aan mijn blote voeten in mijn pantoffels zou kietelen. En toen, terwijl ik klaarstond om de kromme naald door de wonde te halen, gebeurde er iets dat mij de stuipen op het lijf deed jagen. Achter mij, valk bij mijn voeten hoorde ik een griezelig vertraagd kraken en een bijgeluid alsof er iets uit elkaar spatte. Ik draaide mij om en daar zag ik, door de sandaal van de vrouw platgetrapt, een grote duizendpoot van wel twintig centimeter lang. Ik geloof dat ik bibberde toen ik de draden aan elkaar knoopte in het licht van de zaklantaarn, die met moeite door mijn eveneens bibberende eega op het operatie terrein werd gericht. Nauwelijks was ik ermee klaar of er volgde weer een klap van de sandaal. Een dubbele klap dit keer. Ook weer zo'n spattende 'krak, krak'.
Wat hees vroeg ik aan de vrouw: "weer een duizendpoot?"
"Nee dokter," zei ze, "het waren twee kakkerlakken. En daar hebben we hier ook zo'n last van."