top of page

VERHALEN ALS PILOOT

CALCUTTA WACHTEND OP REGEN

 
--HET LEVEN OP STRATEN EN PLEINEN--
 
KLEURRIJK STADSBEELD IN TROPISCHE HITTE

 

De moesson wil nog niet doorkomen.
Hij is laat. Met gevolg, dat de heele stad gebukt gaat onder een drukkende hitte.
Over enkele dagen misschien al stroomt de regen door de straten, stof en afval met geweld voortdrijvend langs trottoirs en riolen.
Calcutta wacht erop....

 

De stadsreiniging kan het stof niet verwerken. Als in de eene straat gesproeid wordt, is de andere weer droog.
Tergend brandt de zon in de groote vuilnisbakken op de hoeken der straten. Grauwe gieren trekken af op de geur. Ze zitten op de randen en drijven erboven, midden in het krioelen van het Oostersche stadsleven.
Op de trottoirs heerscht de Indische drukte.
In den vroegen morgen kan men de menschen langs de wegen zien trekken, die naar de stad voeren. Soms ziet men ze aankomen in lange rijen tusschen de rails van den spoorweg. Op hun hoofden torsen ze zware lasten.

De vrouwen vooral.... De lastdragers van het Oosten.
Duizenden spoeden zich zoo naar de stad om fruit en veldproducten te verhandelen in de straten.
In de hitte van den middag liggen ze in de schaduw op de trottoirs en in de stoepen van de huizen.
Rustig liggen ze door elkaar als een kudde. Fel afgeteekend tegen de helle steenen glanst hun bronzen naaktheid.

 

Die met ossenkarren zijn gekomen, hebben de dieren uitgespannen en vastgebonden aan de lantaarnpalen of aan de zuilen voor de warenhuizen. Anderen laten ze rondloopen, waar ze willen. Meestal vinden ze ze terug, snuffelend en knabbelend aan het afval.
Een van de wite koeien heeft een plaatsje gevonden op het stoepje van de verkeersagent. Zij staat daar als een steenen beeld.
Alleen de kaken malen heen en weer en de pluimstaart kwispelt van louter voldaanheid, temidden van het drukke verkeer.

Want over de breede asphalt-weg schieten de auto's voorbij, rammelen bussen af en aan, hooge Londensche bussen met afgeraasde motoren.
Een tram knoerst schommelend door de rails, de ramen open. De Indiërs, die de straat oversteken, wrijven in 't voorbijgaan met een hand over de heupen en de staart van de koe en raken daarna hun voorhoofd aan. Want die witte koeien zijn heilig.
De Indiër gelooft in de reïncarnatie. Hij heeft eerbied voor de dieren. Nooit zal hij een dier dooden, want in dat dier kan een zijner voorouders het tweede leven hebben aangenomen.

 

Een kennis, die jarenlang in een pakhuis had gewerkt te Bombay, vertelde mij, dat hij eens een muis wilde doodslaan. Gelukkig greep een andere Europeaan hem bijtijds bij den arm, want er stond een Indiër bij en die muis had wel eens de grootvader van dien man kunnen zijn. Indien hij de muis gedood had, zou hij zich voor de betrekking in het pakhuis voor goed onmogelijk hebben gemaakt.

 

De dieren hebben het goed in Calcutta.
De koeien mogen niet aangereden worden. Wanneer ze de straat oversteken, staat het verkeer even stil. Ze loopen vrij rond op de drukste punten, met meer rechten dan de mensch.
Ook geiten, zwarte, bruine en grauwe geiten, met pluimstaarten en lange ooren maken met hun jongen vrije wandelingen door de winkelstraten en de Indische chauffeur zal mevrouw altijd den voorrang laten als ze met haar kroost de straat oversteekt.


Ergens op straat zit de schoenmaker, zijn gereedschap in een blauwgeruite handdoek.
Als er een klant komt pakt hij hamer en ijzer uit en slaat er op los. Als er geen klant komt legt hij zijn hoofd op die handdoek en slaapt.

 

De kleermaker werkt op een dakje boven zijn deur, twee meter hoog in de straat. Een betere reclame dan een uithangbord.
De kapper hurkt aan den kant van de straat. Zijn klant zit iets hooger op den rand van het trottoir. Met lange halen krabt het scheermes kale banen over zijn schedel.

 

In een van de straten is een zware vrachtwagen door zijn achterband gezakt. Een krik is blijkbaar niet aanwezig. Een van de monteurs weet raad. Hij steekt een dik blok hout onder de achteras en als de wagen er goed op rust wordt de weg onder het wiel opgebroken.
't Is maar een weet.

 

In een klein hoekje van de stad wonen de armsten der armen.
Menschen die hoegenaamd niets bezitten.
Over enkele stokken, die ze in den grond hebben gestoken en van boven bij elkaar gebonden, hebben ze lompen getrokken. Daaronder leven ze: De zigeuners van Indië.

 

De vrouwen komen naar ons toe. Ze vragen met schelle stemmen in een onverstaanbaar taaltje om geld. Ze dragen kinderen op de heupen. Kleine, verkreupelde kinderen, met oude gezichtjes en rimpelige spiertjes. Het doet in de hitte verdroogd aan. Alsof ook deze wezentjes op regen wachten om te kunnen gedijen.

 

In het Great Eastern Hotel is het koel!
Op de gang klinkt de stem van een Engelschman, hard gebiedend.
Hij roept om den manager. Zijn Engelsch gaat gepaard met woorden, waarvoor onze Europeesche ooren zich plat tegen het achterhoofd zouden willen trekken.

 

Geen wonder!
Ze hebben hem een kamer boven de keuken gegeven. Naast 'n broeiende warmte stijgt door 't raam een stevige braadlucht en een vetwalm naar binnen.
Maar in onze kamer drijft de fan op vol toeren de warmte weg.

 

Beneden ons is een klein straatje met rose huizen; verweerd door de zware regens van vele jaren.
Onder ons raam knielen vier Indiërs neer. Ze steunen met hun ellebogen op den grond en kussen de aarde keer op keer, minutenlang.

Een doodmagere Indiër graait in de vuilnisbak op den hoek.
Gieren krijschen erboven.....
Twee grauwen honden liggen ernaast..... en wachten......

 

HUBERT FRENKEN
Piloot van de K.L.M.

Uit een Limburgse krant, exacte bron en jaartal onbekend.

 

bottom of page