top of page

VERHALEN ALS ARTS

De autoband en de doodskist.

 

Het was niet de enige keer dat ik in de praktijk de dupe werd van goedgelovigheid. Als dokter moet je je hele leven leren, alsmaar leren.

Na een moeilijk begin was mijn praktijk net goed begonnen te lopen. De spreekuren waren goed bezet. Ik genoot van mijn werk onder deze vriendelijke en dankbare mensen. Op een avond zat er een man in de wachtkamer. Hij zat in een tijdschrift te lezen, of misschien deed hij alsof. Hij zag er goed verzorgd uit. Een snor sierde zijn bovenlip. Telkens als ik de deur opende om een patiënt binnen te laten, zag ik hem zitten, geduldig wachtend. Ik zag dat hij zijn beurt voorbij liet gaan. Daarbij liet hij met een voorkomende hoofdknik telkens een andere patiënt passeren. Eindelijk was de wachtkamer, op hem na, leeg.

Toen hij de spreekkamer binnenkwam nam ik een nieuwe kaart en vulde zijn naam in. "Julio Martina uit Boca San Michiel." Hij onderbrak mij met het invullen van de kaart. "Dokter," zei hij, "ik heb tot het laatst gewacht omdat ik u in groot vertrouwen iets moet vragen." Ik dacht: wat zullen we nu hebben zo laat op de avond. Een duistere ziekte misschien? Een familie aangelegenheid? Als dokter kun je van alles van je patiënten verwachten.

"Dokter," ging hij verder, "ik ben vrachtrijder, ik heb een hele sterke vrachtwagen waarmee ik heel goed geld verdien."
Daarmee kon ik hem feliciteren, ik knikte. Van zo'n patiënt moest je het toch eigenlijk hebben in een praktijk die je nou niet direct 'van de welgestelden' kon noemen.
"Vanavond heb ik weer een mooi karwei buiten de stad," ging hij verder, terwijl hij duim en wijsvinger over elkaar wreef.
"Nu heb ik net benzine getankt aan de pomp hier vlakbij. Daar zag ik dat een van mijn banden kapot was. We probeerden hem nog op te pompen, maar dat hielp niet, volkomen kapot."
"Maar had je dan geen reserveband," vroeg ik.
"Dat was de reserveband, dokter, vanmiddag was de andere band al gesprongen. Ik had er nieuwe banden op willen laten leggen, maar er was geen tijd voor. Nu zit ik helemaal aan de grond, dokter. Hoe moet ik nu aan een nieuwe band komen. Ik kan ook niet naar huis om geld te halen. Mijn dorp ligt hier een heel eind vandaan en er is geen busverbinding 's avonds. De bediende van de pomp wilde mij geen krediet geven tot morgen. Hij moest eerst de baas vragen en die was er niet. Nu wou ik u wat vragen dokter. Of u mij veertig gulden kunt lenen tot morgen, dan kan ik de band op laten leggen en kan ik weer geld verdienen vanavond."
Ik aarzelde. Om zo je goede geld maar weg te geven!
"Mijn vrouw is patiënte van u dokter, zij heet Josefa Martina. Zij is vorige week nog bij u geweest voor onderzoek. Ze had iets aan haar rug. U heeft haar iets gegeven om te smeren en dat heeft heel goed geholpen."
Tegen zo'n zwaar geschut kon ik niet op.

Ik begon te twijfelen. Zijn naam en adres schreef ik in het debiteurenboek: geleend aan de man van Josefa Martina, fl. 40.- De situatie vond ik erg vervelend, net nu aan het einde van een vermoeiend spreekuur kwam hij mij lastig vallen, terwijl ik had gehoopt een rustige avond te hebben met mijn familie. Misschien was dat de reden dat ik mijn portefeuille uithaalde en hem vier briefjes van tien gulden in de hand legde met het gevoel van: zo nu ben ik van je af, morgen zien we wel verder! Aan de buitendeur gekomen draaide hij zich nog even om en zei: "ik zweer het u dokter. Morgen sta ik hier op de stoep met het geld." Hij wenste mij nog een prettige avond en zei vrolijk: "tot morgen."


De volgende dag ging ik in mijn boek de patiënten na die de laatste weken bij mij waren geweest. De naam Josefa Martina was nergens te vinden, ook niet in de kaartenbak. Ik veronderstelde dat de naam niet geheel juist was, misschien had ze meer namen? Ik zou het hem straks vragen als hij het geld kwam brengen.
Maar wie niet kwam was Julio Martina.
En ook niet de volgende dagen.
Een brief aan het opgegeven adres met een herinnering aan het geleende, kwam als 'onbekend op dit adres' terug. Bij navraag aan de benzinepomp, wisten ze van een defecte autoband op de bewuste avond niets af.

Twee jaren gingen voorbij.

Op een avond zat een man in de wachtkamer met een grote hoed op. Die hoed had hij een beetje naar voren over zijn ogen getrokken. Ik dacht dat ik hem eerder gezien had, maar het schoot me niet te binnen waar en wanneer.

Hij begroette mij met een diep treurig gezicht nadat hij aan de patiënten toestemming had gevraagd om voor te gaan omdat zijn moeder was overleden. Snikkend ging hij zitten. Hij viel met de deur in huis. "Dokter, het is dringend, mijn moeder is vanmiddag overleden. U kent haar, zij was uw patiënte dokter, Isabella Petrona. Veertien dagen geleden was zij nog bij u op het spreekuur. Zij had het aan het hart. Ineens was ze dood. En nu moet ze morgen begraven worden, maar we hebben geen geld voor de kist. De man van de begrafenis wil de kist niet afgeven als wij niet betaald hebben." Hij wreef over zijn ogen met zijn zakdoek alsof hij zijn tranen niet kon bedwingen.
"Ik moet dringend zestig gulden hebben dokter, zo gauw mogelijk, want de begrafenis is morgen al."
"Maar," zei ik, "kan uw familie dat dan niet betalen?"
"Jawel," zei de man, "maar die wonen ver weg, en die komen pas morgen." Hij snikte.
Toen pas viel mij zijn snor op. Er ging in mijn geheugen een lichtje branden. Ja! Hij was het! Die man van de kapotte band….!

Ik vroeg hem waar zijn moeder begraven zou worden?
"In Jan Doret," antwoordde hij.
Inmiddels zocht ik in de kaartenbak: Isabella Petrona. De kaart stond er niet bij.
"Uw moeder is nooit bij mij geweest," zei ik, "anders moest haar kaart hierin staan."
"Ze heeft mij zelf verteld dat ze bij u was geweest dokter," beweerde hij een beetje minder zeker van zichzelf.
Daarop verzocht ik hem even in de wachtkamer te gaan zitten, dan zou ik zien wat ik doen kon. Ik moest eerst nog een patiënt helpen zei ik. Hij liet zich gedwee de wachtkamer inschuiven.

Mijn plan was om de politie te bellen, maar het leek mij beter om eerst de pastoor van Jan Doret te spreken. Je kon nooit weten….!
"Mijnheer Pastoor?"
"Ja?"
"Hier met de dokter. Is er bij u een oude vrouw, Isabella Petrona gestorven vandaag? Ze zou morgen begraven worden."
"Welnee dokter, dit is het gezondste dorp van de hele streek. Ik heb al een half jaar geen begrafenis gehad. En die vrouw woonde hier zeker niet, anders had ik het geweten."

Toen ik de deur van de wachtkamer weer opendeed was de zoon van Isabella Petrona verdwenen. Hij had zeker lont geroken. Misschien had hij wel gehoord dat ik telefoneerde. Ik besloot ook om een van mijn collega's op te bellen.
"Is bij jou misschien een man geweest die om geld vroeg voor een doodskist voor zijn moeder?"
"Jazeker," was zijn antwoord, "hij had een zwart snorretje en een hoed op. Hij was ook al bij een andere collega geweest. Wij kenden hem al van vroeger toen hij kwam vragen voor een nieuwe band aan zijn vrachtauto. Maar mij niet gezien….!"

Toen heb ik de politie gebeld. Het antwoord was kort.
"Had hij een snor?"
"Ja."
"Dan bent u er zeker ingestonken als u hem geld heeft gegeven. Die vent loopt al jaren de dokters af met allerlei smoesjes, en het lukt hem telkens weer! Als jullie zo gek zijn om hem van zakcenten te voorzien, dan is dat jullie zaak en niet de onze!"
"Maar dat is toch oplichterij," wierp ik tegen.
"Nu moet u eens goed luisteren dokter," zei hij, "als wij iedereen moesten arresteren die in dit district geld leent en het nooit terug geeft, dan hadden we veel te doen. Dag dokter!"

 

bottom of page